Biekorf. Jaargang 45
(1939)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAartrijke herbevolkt na den Geuzentijd.
| |
[pagina 134]
| |
ciliatie’, een parochie zooals Aartrijke nog onbewoond was? Dit leeren we uit een verzoekschrift van den hoofdman en elf ingezetenen - er was ook een weduwe bij - die het moedig plan hadden opgevat naar de ‘Heimat’ terug te keeren en hun vroegere bedrijvigheid te hernemen. We zeggen ‘moedig plan’; want de streek werd nog doorkruist door vrijbuiters en plunderaarsGa naar voetnoot(1), en om zich tegen dat volkje te beveiligen zouden de ‘supplianten’ een soort versterkt kamp oprichten in de verwoeste priesteragie of pastorie en in een aanpalende hofstede, waar ze tusschen grachten en dijken zouden samenwonen. Van soortgelijke kampplaatsen hebben we gelezen in Jungleboeken en Plantersverhalen; we kunnen ons dat goed voorstellen in verre koloniën; maar in Vlaanderen, bij het uitgaan der zestiende eeuw! Wie had er zooiets durven denken? Dus onze Aartrijkenaars droomden van niets minder dan van een soort fort; maar zoo'n inrichting ‘op versterkten vredesvoet’ kost geld, en ze waren straatarm. Ze waren uit hun dorp gejaagd geweest, alles in den brand latend, en ze waren nu sedert negen jaar op den dool, zonder gewin en levend van charitaten. Toch hadden ze iets bij hun vlucht kunnen redden, nl. een kostbare goudlaken koorkap. 't Was nog niet lang geleden, in den gulden tijd van vóór de troebelen, dat de parochianen dit kostbaar ‘juweel’ hadden aangekocht en aan hun kerk ten geschenke gegeven. Als ze vermelden dat de koorkap gekocht werd ‘ten tyde van de revolte van Inghelandt’, dan kunnen we wel als waarschijnlijk aannemen dat het gewaad een stuk gevlucht kerkegoed was van overzee. Engeland in de late middeleeuwen het land van de bekwaamste borduurders ofte ‘scilders metten naelde’, in zoover dat een zeer fijne soort borduurwerk eenvoudig weg ‘opus anglicanum’ d.i. Engelsch | |
[pagina 135]
| |
werk geheeten werd. Het gebeurde wel meer dat kostbare kerkgewaden uit Engeland naar Vlaanderen gevlucht werden. Het schoonste borduurwerk van Engeland, de beroemde Syon-cope, thans in het Victoria and Albert-Museum te Londen, werd juist in die dagen ook naar Vlaanderen gebracht. Het dan zeer waarschijnlijk dat de gouden koorkap van Aartrijke een Engelsch werk was, anders begrijpt men niet te best waarom onze eenvoudige landslieden den aankoop dateeren van ‘ten tyde vande revolte van Inghelant’. Een later stukGa naar voetnoot(1) zal spreken van een koorkap ‘ex panno aureo rubro’ d.i. van goud-roode stoffe; hiermede bedoeld een middeleeuwsch goudbrokaat waar het gouden weefsel afwisselt met rood fluweel. Kerkegoed vervreemden altijd delikaat. Maar onze eenvoudige landslieden pleiten als gepatenteerde advocaten. Hadden ze dit kostbaar stuk niet met eigen penningen aangekocht? Nu de kerk toch geheel ‘gheruwineert’ was, kon de koorkap niet gebruikt. En later, eens dat het dorp floreert, zullen de parochianen wel, zooals vroeger, mildelijk bijdragen voor den heropbouw en het stoffeeren der kerk. En juist het geplande fort is een eerste poging opdat ons dorp opnieuw zou floreeren! Het verzoekschrift is niet gedateerd, maar gericht aan de heeren Burgemeesters en Schepenen van het Vrije. Deze heeren hadden hun woord mee te spreken in parochiezaken - de parochie in die tijden zoowel de civiele als kerkelijke eenheid en de grenzen tusschen de twee rechtsgebieden waren niet altijd net afgelijnd. De heeren van 't Vrije lagen regelmatig in moeilijkheden met ‘Syne Eerweerdigheyt van Brugghe’, daar ze in betwiste of betwistbare zaken graag eigenmachtig de wet stelden; maar dezen keer vonden ze dat de beslissing aan den bisschop toekwam, en in hun apostille, gedateerd van 14 Maart 1592, verzonden ze de supplianten ‘an myn heere den Reverendissimus deser stede’. De bisschop op zijne beurt zond ze door aan het kapittel | |
[pagina 136]
| |
van Sint Donaas, dat het patronaat bezat op de kerk te Aartrijke. Hiermede het stuk terecht gekomen in het Archief van het kapittel. De kapittelakten doorbladerend kunnen we nu 't vervolg van de geschiedenis opmaken. Op 23 Maart 1592 bespreken de heeren het verzoekschrift en ze oordeelen dat de goudlaken koorkap eerst moet getoond worden vooraleer een beslissing kan vallen. Den 6 April nieuwe bijeenkomst: de koorkap wordt onderzocht en de aartsdiaken en ‘fabricarius’ Baeten moet een deskundige raadplegen ora een schatting te doen. Dan schijnt de zaak voor langen tijd gekelderd, maar de kostbare koorkap blijft in Sint Donaas... ter bewaring. Waarschijnlijk oordeelden de heeren het minder passend kerkegoed te verkoopen om... forten te bouwen. Eerst in 1598 wordt de zaak weerom te berde gebracht. Den 5 December richtten de notabelen van AartrijkeGa naar voetnoot(1) een nieuw verzoekschrift tot den bisschop om de koorkap te mogen verkoopenGa naar voetnoot(2); den 7 December beslissen de kanunniken het stuk zelf aan te koopen en geven last aan den aartsdiaken dat te doen aan de voordeeligste voorwaardenGa naar voetnoot(3). De uiteindelijke toestemming wordt door den bisschop gegeven den 26 Februari 1599Ga naar voetnoot(4): de prijs werd gesteld op 12 pond 10 schellingen, het geld echter moest gebruikt, niet om het fort te bouwen, maar ‘ten prouffyte vande kercke’ en moest in rekening gebracht. Het zal wel gebruikt zijn geweest voor de herstelling der parochiekerk, maar dat deze herstelling slechts langzaam vorderde kunnen wij besluiten uit het feit dat eerst op 30 Januari 1620 Aartrijke een resideerend priester kreeg, de deservitor en latere pastoor Jacob GalleGa naar voetnoot(5). M. English. |
|