zijn akeleien te Gaver en klokjes (Campanula) te Exaarde, Lokeren, Saffelare, Wetteren (Paque). Dus blijkbaar om den vorm der bloemen.
Kuiptjes (uitspr. kuuptjes) zijn in de kindertale te Dudzeele de eindjes schorseneelen die op tafel komen.
Kurremul (Knokke). In kurremul geslegen. Ds patatten zijn in kurremul gekookt. De Bo geeft kurremurre. Waarschijnlijk komt kurremurre uit kurremul: kurre = korn, korrel, mul = meel, stof.
Kwakkel. Hoe komt het dat de kwakkel geen steert en heeft? De veugels zaten in d'herberge. De kwakkel, den eeuwigen duts, moest het gelag betalen. Hij trachtte weg te flimpen maar wierd door den weerd bij den steert gepakt. Hij kost wegloopen maar moest zijn steert achterlaten (zoo vertellen de Kortemarkenaars).
Zijn roep:
De steert is uut me gat (Kortemark).
Kwaweerveugel. (De Panne): zeevogel, ook malefijt genaamd (stormvogel). Zijn schreeuw voorspelt storm:
Die regen of wind schijt.
Kwene. (Knokke): onvruchtbaar vrouwelijk konijn.
Elders onvruchtbare geit of schaap.
Kwezeltje. Kinderspel te Westkapelle, door de meisjes gespeeld. Het kwezeltje is er aan. Het moet tegen een muur staan, 't gelaat naar den muur. Woord en wederwoord tusschen het kwezeltje en de andere meisjes:
Meugen me meegaan naar de kerke?
Jaag! He(b) je een schoon hemdetjen (a)an?
He(b) je 'n schoon rokstjen (a)an?
He(b) je 'n schoon kleedjen (a)an?
Enz. totdat de meisjes neem! (= neen wij) zeggen, dan moeten zij wegloopen, want het kwezeltje snakt beur omme en mag de meisjes achtervolgen. Wie er aan geslegen wordt moet kwezeltje zijn. Wanneer niemand neem! (neen wij) zegt, dan moeten allen op hun knieën zitten en doen alsof ze een schete laten: