Westvlaamsche zanten.
(Vervolg van blz. 17)
Koekestuuten. In 't kaartspel te Dudzeele zegt men wanneer er een koeken als troef blootgelegd wordt: ‘Koekestuuten om 't brood te sparen.’
Kontekraafsch (Knokke): volkomen verkeerd.
Kop. Ip z'n kop gestuukt zijn (Dudzeele): gestoord zijn, Fr. affronté.
Kopirre (Dudzeele): doodskop, Pietje de Dood (uit Fr. compère?).
Kopnagel:
1. | De kopnagel of de koppelspille van een driewielkarre (Westkapelle). |
2. | Knokke: de kopnagels van een roche, zijn de stekkers die in haar vel zitten, prikkels genaamd te Heist. Zij hebben den vorm van kopnagels. |
Kortewagentje. Kinderspel te Knokke: de eene speler loopt op zijn handen, de andere houdt zijn beenen op gelijk de tramen van een kortewagen.
Kort gekneed zijn, beteekent te Knokke kregel zijn, lichtgeraakt zijn.
Kot. Zegswijze te Knokke: zijn kot hebben in entwadde =leedvermaak hebben.
Kote (Heist, Knokke): zeevogel, meerkoet, Fulica atra, en niet schollevaar zooals wij hier bij vergissing schreven. (B. 1930, blz. 17).
Kouwietelare (Dudzeele, Lissewege, Westkapelle): iemand die te veel flauwe praat vertelt. Kouwietelen. De Bo geeft krawietelen en karwietelen.
Kraaie. Kinderversje te Dudzeele:
te Knokke:
...m'n sterretje brandt...
(Zie De Cock & Teirlinck. Kinderspel VI, blz. 146-148).