een steen als ballast. Gebruikt om fijn touwwerk samen te werken.
Staak. Het gedraaide touwwerk wordt erop gelegd, zij is van sprietels voorzien.
Splissen. De reepen splissen, d.i. samenverbinden.
Strijker. Vod in stijfpap gedoopt, om de touwen te doen blinken en nadien met de netten op te poetsen. Deze netten zijn stukken van oude korren der visscherij,
Strijken. De koorden opkuischen.
Strijknet. Oude versleten en ongeterde korren van de visschersbooten.
Terreketel. Ketel met zoete teer.
Top. Toppen met groeven dienende om verscheidene koorden ineen te draaien.
Touwblok, zie klopblok.
Touwen, zie kloppen.
Touwhamer, zie klophamer.
Voorbard. Bard waarop het eerste werk verricht wordt om de vier koorden voor reepen eerst klaar te maken; vervolgens werken het voorbard en het achterbard samen tot de reep gemaakt is.
Weegschaal met keien, later met gewichten om het kemp en de afgewerkte touwen, reepen en stringen te wegen.
Werk. De afgewerkte touwen, verdeeld in: 1) groot werk: peerde- en stellingstringen, koeibanden en reepen; - 2) klein werk: het lichtere en fijne touwwerk.
Dat de aloude volksche touwslagerij van vader Lerou, om hare eigenaardigheid, buitengewoon belang verwekte bij bezoekers en kunstschilders, hoeft geen betoog.
Er bestaan menige portretten en schilderijen over den touwslager, zijn bedrijf, zijn hekelhuis, zijn werkhuis, door een Mechelaere, een Lionel Poupaert en nog meer andere schilders en teekenaars.
Ant. Verwaetermeulen.