Biekorf. Jaargang 45
(1939)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRond schavot en galg ten tijde van Maria Theresia.OVER de doodstraffen zelf zijn we voldoende ingelicht, maar over het ceremoniëel dat vroeger met de strafuitvoering gepaard ging, weten we weinig of nietsGa naar voetnoot(1). In de criminele registers van de stad Brugge over de jaren 1735-37 en 1782Ga naar voetnoot(2), staan twee beschrijvingen van de uitvoering van een doodstraf; een verwijzing naar het werk van Joost De Damhouder (1507-1581), ‘Van de grootdadigheyt der... regeringhe van de stad Brugge’, laat ons toe te besluiten dat dit | |
[pagina 23]
| |
ceremoniëel opklimt tot het midden van de XVIe eeuw; waarschijnlijk is nog ouder. Op 18 November 1735, werd de dief Jan Bernaert ter dood veroordeeld. De twee schepenen van de week, met den griffier van de vierschaar, werden belast hem dit nieuws in de gevangenis mede te deelen. De griffier was van ambtswege belast de veroordeelden moed toe te spreken. In het register lezen we daarover het volgende: ‘Eodem wiert aen Jan Bte Bernaert aengeseyt dat myn heeren van den collegie, ter causen van de dieften by hem begaen, gedisponeert hebben van syn lichaem als ghecondemneert synde tot de galge, ende dat hy conde ende moeste sorgen voor syne ziele; dat hy het geluck hadde van te weten wanneer hy sal sterfven omme sigh met synen Godt te versoenen, den welcken voor hem ende de sondaren alleene is gestorfven, om hun te brenghen tot penitentie, dat hi alsnu syne sonden door penitentie ende de doot can afwasschen in het bloet van synen scepper, die mens geworden is ende geleden heeft om de sondaers saligh te maecken, als sy maer met een ghemurselt herte met leetwesen tot hem en commen; dat hy alsnu dat geluck heeft van te genieten de goddelycke gratie, die hy misschien andersints noynt en soude hebben becommen jndien hi in syne dieveryen hadde gecontinueert ende voortgegaen, ende alsoo in syne sonden gestorfven... [De veroordeelde] Seght dat... hy geerne sterft voor syn misdaet en dieveryen, dat hy de doot wel verdient heeft, maar versoekt te mogen worden begraven. Ende wiert hem geseyt dat het collegie ordre hadde gegeven van jmmediatelyck naer syn expireren te doen celebreren drye missen tot lavenisse van syne ziele, waer over hy seyde mynheeren te bedancken’ Op 19 November kwamen de schepenen opnieuw bijeen. Het was meer dan vijfentwintig jaar geleden dat er een doodvonnis te Brugge uitgevoerd was: de schout wist niet of hij zelf met het lijk moest mederijden, ofwel zijn officier alleen, de schepenen vroegen dat hij | |
[pagina 24]
| |
zelf zou mederijden, waarin hij toestemde ‘sonder sigh daermede te willen prejuditieren jndien men bevonde dat den schout int doen van diergelycke executien niet en moeste personelyck present wesen’. Om twaalf uur werd J.B. Bernaert aan de galg geknoopt. De veroordeelde was bijgestaan door pater Van Ackeren, predikheer ‘den welcken naer het expireren van den gecondemneerden voor het publicq gedaen heeft een eloquent discours ofte oratie ter materie dienende’. Om twee en half werd het lijk van de galg gedaan, op een wagen met stroo gelegd en naar het galgestuk gevoerd. De wagen was omgeven door zes ‘sheeren dienaers met hunne snaphaenen’ en gevolgd door den schout, zijn officier met de roede van justitie, twee schepenen, den griffier van de vierschaar, den messagier van de stad en enkele knechten, allen te paard.
Het doodvonnis van 1782 is nog veel uitvoeriger. Jan de Cerf, tolbeamte te St. Laureins, zocht op 14 Juni 1782, in bedronken toestand, ruzie in de Galgeberg - nu Kalvariebergstraat - en vermoordde er, door een pistoolschot, Jan Lanssens, knecht van de bleekerij ‘de bootschap.’ Hij werd terstond aangehouden, en werd door den Raad van Financiën afgesteld. Op 23 Juni werd hij ‘naer dat den heere schout recht gevraeght hadde’ veroordeeld ‘om op vrydagh naerkomende (30 Juni) gestraft te worden... met den bast aen den hals totdat de doodt naervolght, hebbende aen synen hals hanghen de selve pistole met de welke hij het criem begaen heeft’Ga naar voetnoot(1). De griffier van de vierschaar moest voor maandag 26 Juni een pater predikheer, als biechtvader bestellen op het gevang en den tresorier generaal verwittigen, ‘die zorge moet hebben van alles het gonne tot d'executie noodig is.’ | |
[pagina 25]
| |
Het was slechts op 26 Juni dat twee schepenen en een pensionaris aan den veroordeelde het doodvonnis lieten kennen. De pensionaris moest hem opbeuren, zooals het gebeurd was op November 1735 en zooals voorgeschreven in het boek ‘De grootdaedigheyt van de Brugsche stadts regeeringe door mher Joos de Damhouder... fo 499 et seq.’ Den 28 Juni werd in de cipirage camer aan den veroordeelde de akte van beschuldiging voorgelezen, en werden hem zijn boeien afgedaan. Hij vroeg welke doodstraf op hem zou toegepast worden, alsook om kerkelijk begraven te worden. Op 30 Juni, rond den middag, werd de veroordeelde uit het gevang gehaald en naar de vierschaar geleid. De stoet werd geopend en gesloten door vijf soldaten van de burgerlijke wacht, vóór den veroordeelde stapte pater Tack, die het volk toesprak, De Cerf was gebonden, nevens hem ging zijn biechtvader en achter hem de scherprechter met zijn zoon, die de koord vasthielden waarmede hij gebonden was. Ze waren omringd door vier ‘sheeren dienaers’ met hunne ‘fusicquen ende daer op gestelde bayonetten’ en zestien gewapende stadssoldaten. De veroordeelde werd uit de vierschaar naar den Burg geleid, waar hij aan de galg geknoopt werd. Na de uitvoering richtte pater Vervier een toespraak tot het volk. Rond twee uur werd het lijk van de galg afgedaan, op een wagen met stroo gelegd en met dezelfde gewapende begeleiding naar het galgestuk te Tillegem gevoerd. Achter den wagen reden den schout, zijn eerste officier met de roede van justitie, twee schepenen en den griffier, een messagier van de stad, en drie knechten allen te paard en in groot ornaat. Bij het galgestuk bleef de schout met zijn dienaars op den steenweg staan, terwijl de schepenen en de griffier naar het galgestuk medegingen. Nadat de scherprechter verklaard had dat het vonnis volledig uitgevoerd was, keerden ze naar den schout terug, en vroegen hem ‘ofte hy syne voldoeninge in alles gehadt | |
[pagina 26]
| |
hadde’; op zijn bevestigend antwoord, keerde de stoet in orde terug naar het stadhuis. Aldaar werd in de ‘leden camer’ door den griffier verslag uitgebracht over de uitvoering en over de verklaring van den schout. Daarna werd een eetmaal opgediend op het stadhuis: in de groote ledenkamer, voor den schout, den burgemeester, al de schepenen en den griffier; in de kamer van den ‘conchiergier’, voor de twee predikheeren, den officier van den schout en de twee klerken van de vierschaar; in de groene kamer, voor den scherprechter en zijn zoon, de vier officieren van justicie (sheeren dienaers) en den adjudant van de burgerlijke wacht. De hoofdtafel moest voorgezeten worden door den tresorier generaal van de stad, maar deze had zich doen vervangen door den griffier van de tresorie. Jqs. De Smet. |
|