| |
| |
| |
[Nummer 12]
| |
De Yden der Vlaamsche Kust.
Hun ontstaan en verdwijnen.
Menigmaal vindt men in de oude schriften het woord Yde, nu nog alleen bewaard in sommige dorpsnamen langs de kust gelegen, zooals Raversyde, Lombartsyde en Coxyde.
De beteekenis van het woord wordt door de taalkundigen gevonden in het angelsaksisch hyd; in het oud engelsch vindt men hithe of hythe met de beteekenis van haven; ook kleine landingsplaats in eene rivier (J. Mansion). Twee geschiedschrijvers hebben dit klaar bewezen, namelijk E. Vlietinck, en vooral J. Vannérus. Integendeel, J. Vercoullie beweert dat het woord afstamt van den ouden Frieschen vorm ie, met de beteekenis van water, kreek.
Maar hoe dan uitgelegd dat in al de oudere teksten het woord geschreven is hyde of yde? en enkel in de jongere teksten de vorm ie aanneemt? In Coxyde bij
| |
| |
Veurne, is de oude vorm zelfs bewaard gebleven, en nooit door- het volk vervormd geweest tot Coxie.
Er is enkel één plaatsnaam die begonnen is met ie, het is Lombardie, die enkel vanaf 1408 de vorm Lombartsyde aanneemt.
Maar wij meenen dit te kunnen uitleggen door de studie der oude topographie. Lombardie lag eerst langs den breeden noordelijken arm der Ysermonding, die ten Noorden van het stadje lag. Na de XIIe eeuw, door het verzanden van dezen arm, ontstond er een yde, ten Zuidwesten van Lombardie, in den zuidarm van den Yser, alsdan reeds de belangrijkste geworden; van deze yde zijn er nog belangrijke overblijfsels te vinden.
De inwoners van Lombardie vonden het dus geraadzaam hunne verzande haven te verlaten, en deze nieuw gevormde yde te gebruiken als nieuwe haven (zie de kaart in Biekorf 1937, bl. 169). Deze yde werd dus eigenlijk genaamd naar den naam van het stadje, Lombartsyde.
Vroeger bestond er geen reden om deze naam aan te nemen, aangezien Lombardie bij geen yde lag, maar wel langs de breede Ysermonding. Welnu, de breede riviermondingen werden nooit yde genaamd. (zie Biekorf 1937, bl. 299).
Er zijn ten andere nog bewijzen in de archieven, dat Lombardie in de XIIIe eeuw een haven bezat die gelegen was langs de haven van Nieupoort. Er bestaat in het archief van Nieupoort eene kopij van een charter van 1296, overgeschreven in een privilegieboek van 1502, fol. 8, waar er sprake is van het regelen der betrekkingen tusschen Lombardie en Nieupoort, aangaande de visscherij en het gebruik der haven. In artikel V zegt men dat de haven geheel aan de stad Nieupoort moet behooren zooals het tot heden altijd geweest is: ‘V. Et si doit tous li havenes demorer entirement a la ville de Noefport, tout ainsi comme il lont manye et tenu iuskes ce iour dui’. Er kan hier van niets anders sprake zijn dan van de Yde die zich gevormd
| |
| |
heeft na de verzanding van den noordelijken Yserarm, en waarvan het laatste overblijfsel heden nog te zien is in de monding der kreek van Lombardie, die dan reeds sedert eenigen tijd als haven gebruikt werd door de inwoners van Lombardie.
J. Johnston geeft voor Engeland de vorm Hydde op reeds vóór het jaar 700. J. Vannérus haalt een tekst aan van het jaar 1100 ‘in Londone... juxta portum qui vocatur Etheredishythe’. De beteekenis van het woord was nog bewaard gebleven in de XVIIe eeuw, aangezien J.B. Gramaye schrijft in 1612, aangaande het woord yde: ‘Yde... beteekent zekere plaatsen van voldoende diepte, gelegen langs de kust, en geschikt door de natuur of door kunstmatige middels, voor het binnenvaren der schepen. Flandria Franca, bl. 30’.
Dat de yden inhammen waren van eene zekere diepte is bewezen door een tekst van P. Heinderycx in zijne Jaarboeken van Veurne (vóór 1685). Sprekende van een schip dat gereed lag om te vertrekken naar het Heilig Land om deel te nemen aan den kruistocht in 1248, zegt hij: ‘Het schip lach tot Oostduynkercke in de Ryde aen den mont van den Ysere’. Heinderycx schrijft soms ter Yde of de Yde, soms de Ryde.
Maar hoe kan men uitleggen dat deze inhammen of schuilhavens zich konden vormen langs onze zandige kust, waar de getijstroomen, toenmaals zoowel als heden nog, alle inhammen der kust in korten tijd verzanden, zoodanig dat de kustlijn nagenoeg naar eene rechte lijn streeft? Langs zulke kust kunnen de inhammen zich enkel vormen en behouden daar waar eene rivier of kreek ligt, waarvan de monding de yde vormt. Het waren deze geulen in de duinen die de schuilhavens der Middeleeuwen vormden. Deze kreken of waterloopen, door de gedurige strooming van het water dat er doorliep, zoowel bij stijgende als bij dalende tij, bleven vrij van verzanding gedurende menige eeuwen.
Er is nochtans een geschiedschrijver (E. Vlietinck) die beweert dat een yde het platte strand is, waar de kleine visschersbooten konden aanlanden bij hoogtij. Maar in
| |
| |
dit geval, waar was dan de schuilhaven? Schrijver steunt enkel hierop, dat er, volgens hem, nooit geen haven geweest is te Coxyde en te Wendune! Wel nu, men spreekt nochtans van de Yde van Wendune in de archieven... Inderdaad, maar men spreekt er ook van de loodsen van dit dorp, alsook van het betalen van kaaigeld, hetgeen wel een bewijs is dat er daar een haven was. De oude kaarten toonen ten andere ook nog een waterloop of kreke naar zee loopende op korten afstand van Wendune, maar de monding is reeds verzand.
Voor wat Coxyde aangaat, de toponymie toont de plaats aan van twee yden; aldus ook de geologie en de huidige topographie, zooals wij beschreven hebben in ons werk La Région des Dunes, 1932. Daarbij, er is nog eene oude kaart, uitgegeven te Parijs in 1638, volgens eene kaart geteekend rond 1520, die een yde van Coxyde toont ten Oosten der Duinenabdij. Deze yde is gevormd door de monding van een waterloop komende van de Groote Moere langs Veurne.
Wanneer men de andere yden der Middeleeuwen bestudeert, dan vindt men altijd een waterloop uit de kustvlakte die ze gevormd en van snelle verzanding bevrijd heeft. Zoo is het geweest voor La Hyte, Oost bij Duinkerke; voor Nieuwe Yde en Ter Yde ten Westen van Nieupoort (zie Biekorf 1936, bl. 187); voor Walravensyde bij Middelkerke; voor Mariakerke en Oostende; voor Blutsie ten Oosten van Oostende.
Maar hoe verdwenen de yden? Wij weten dat men de eerste dijken begon te maken in de IXe eeuw, namelijk de Oude Zeedijk, loopende van Oostduinkerke tot aan den Yser bij De Cnocke, die een groot gedeelte van Veurnambacht buiten den Ysergolf bracht.
De bedijking ging rap vooruit, bijzonderlijk in de XIe en XIIe eeuw. Het maken van sluizen ging samen met de bedijking. De sluizen werden verder en verder geplaatst naarmate de dijken de zee naderden. Het bestuur der wateringen was reeds goed ingericht in de XIIe eeuw (Cart. de Dunis, bl. 166-260 enz,). Al deze
| |
| |
werken hadden een zeer nadeeligen invloed op de yden. Steeds minder water kon er door loopen, bijzonderlijk eens dat er sluizen gemaakt werden. In droge tijden werden deze dicht gehouden, en geen scheurwater zuiverde nog de yden, die in betrekkelijk korten tijd moesten verzanden, door het aangespoelde zand, bij elke tij aangebracht.
Zoo waren er yden die reeds verdwenen op het einde der XIIe eeuw. Andere, alhoewel ten deele verzand, bleven nog bestaan tot in. de XVIe en XVIIe eeuw. Zoo vinden wij nog op de oude kaarten de Yde van Raversyde, van Mariakerke, van Coxyde. Uit de archieven weten wij dat Wendune nog een yde bezat in de XVIe eeuw. De haven van Nieuwe Yde bestond nog in de XVe eeuw. Maar geheel dikwijls bleef er, na het verdwijnen der kreek door verzanding, nog langen tijd een inham bestaan in de duinen, diep genoeg om nog te dienen als schuilhaven. Dit was het geval met de yde van Zuidcote, in Fransch Vlaanderen.
Op eene naamlooze kaart van het einde der XVIe eeuw, Castellania Furnensis, ziet men een belangrijke inham in de duinen; een vuurtoren staat er nevens. Op deze plaats staat nu het Sanatorium; de visschers noemen nog deze panne de oude haven. Van de oude kreek die er naartoe liep, vindt men nog belangrijke sporen; een waterloop komende van de Groote Moere, en loopende juist in de richting van deze panne, wordt nu nog genaamd het oude haven leet. Heden vindt men ook nog eene geule in de duinen, Oost van Coxyde, en genaamd het Schipgat; 't is het laatste overblijfsel van de Yde.
Wij spraken hierboven van de yden van Mariakerke en Oostende; wij vinden ook nog op oude kaarten de oude kreken die ze vormden. Eene kreek kwam van Snaeskerke, liep dicht voorbij Steene, ten Oosten van het dorp, splitste zich dan in tweeën een weinig verder; een arm liep tot aan de zee bij Mariakerke, ten Oosten van het fort Albert, en staat nog geteekend op kaarten
| |
| |
der XVIIe eeuw. De tweede arm liep naar Oostende, en kwam terecht in de zee ten Westen der stad. Daar lag de eerste natuurlijke haven van Oostende, vóór de bedijkingen.
Ten westen van Breedene bij de grenspalen van Oostende-Breedene, lag het gehucht Blutsie of Blutsyde. Wij vonden overblijfsels van het gehucht op het strand in 1920 en 1929 (zie Biekorf 1936, bl. 33). Wij vinden sporen van den ouden waterloop die kwam van het Houtland, en liep ten Westen dicht bij Oudenburg; verder ten Westen van Plasschendaele en van Breedene tot aan de zee bij Blutsie. Het is waarschijnlijk deze kreek die aan Breedene haar naam gaf, vroeger geschreven Breedenee, dus breed water of kreek. Dit zou dus eene bevestiging zijn van de veronderstelling van C. Loontiens, in zijne Toponymie.
Zooals hierboven vermeld in de beschrijving der yden door J.B. Gramaye, kon men ook kunstmatig gevormde yden vinden. Dit was het geval met eene yde die langs de Yser lag, halfweg tusschen Nieupoort en de zee, langs den Westkant. Na de bedijking van de Ysermonding, en vóór de XVe eeuw, had men eenen waterloop gegraven van West naar Oost, uitmondende in de Yser bij de Cleene Vierboete; deze yde is nog verbeeld op een plan van 1725 (Rijksarchief Brugge) en verdween waarschijnlijk maar in 1818 (zie Biekorf, 1937, bl. 172). Men spreekt er van in 1414, tijdens het bouwen der Cleene Vierboete. Dit was eene kleine schuilhaven die langs de rivier lag, op 1400 m. van de zee. Zij werd tweemaal blootgelegd door havenwerken, hetgeen ons toeliet er de juiste ligging van te kennen.
Coxyde, Oktober 1938.
K. Loppens.
| |
Bronnen.
P. Heinderyckx. Jaerboeken van Veurne en Veurnambacht 1685; uitg. van 1853. |
J. Johsnton. The Place names of England and Wales. London, 1914. |
| |
| |
J. Vannérus. Nieuwe yde. Bull. Soc. anthropol. Bruxelles, t. 37-1922; t. 38 1923. |
E. Vlietinck. De Yden van Vlaanderen. Antwerpen 1936. |
J. Vercoullie. L'Orthographe en Toponymie. Acad. Royale Bull. classe des lettres, 1923. |
J. Mansion. De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen. Brussel, 1935. |
Ons werk nog in handschrift ‘L'Evolution du littoral des Flandres à travers les siècles, 1937’.
Oude kaarten en plans, alsook opzoekingen ter plaats.
|
|