een houwe den grond om te kappen. Kippen is verwant met Eng. keep.
Klaaitje (De Panne): een zeevogel, dien men mij beschrijft als ‘zwart op wit gespikkeld, witte borst en korte nekke’. Dit is te weinig om na te zien over welken vogel het gaat. Wie kan er op de Westkust eens nader hooren?
Klakkebeiers (Knokke): de sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus). De welbekende struik, die tegen den winter groote witte bessen vormt. Deze bessen doen de kinders tusschen hun vingers openspeiten, openklakken. Vandaar de namen klakkebeiers en speitebeiers (Westkapelle). Dit gewas is uit Noord-Amerika afkomstig.
Klakke nat. Te Knokke - kletsnat, meschnat. Een klak water is een klets water.
Klakkertjes (Knokke, Heist) zijn de luchtblazen van sommige wieren (Fucus), die op de hoofden (baarbrekers) onder de voeten klakken.
Klakkertje tegen den muur. Kinderspel te Westkapelle. De voorspeler A staat tegen den muur. De andere spelers staan op een schreve op tamelijken afstand van A. Deze laatste slaat met zijn handen op de muur zoo vlug en zoo dikwijls als hij wil. Ondertusschen komen de andere spelers vooruit. Wanneer A zich plots omdraait, mag hij niemand meer zien bewegen. Deze die hij ziet bewegen, moeten opnieuw aan de schreve herbeginnen. De spelers moeten trachten dicht genoeg te geraken om A er te kunnen aanslaan. Wie daarin lukt, wordt voorspeler.
Klakmariagie (Dudzeele). Is in het kaartspel troef zeven met troef acht.
Klaksche of pitje rollen (Veurne-Amb.) = bal in den hoed. Kinderspel (Biek. 1937, bl. 234). Aldaar is er geen keerse. Wie zes steentjes in zijn klakke heeft, moet tegen den muur staan.
Kleverke (Knokke, Dudzeele, Heist, klemtoon op er): omslag. De kleverke van een boek. Uit het Fr. couvercle.
Klibberare (Knokke): den klibberare hebben = klibberen, bibberen.
Klinkeband (Knokke). Uitdrukking: klinkeband voor apesteert verstaan, d.w.z. keeraafsch verstaan. 't Moet eigenlijk zijn hamersteert (De Bo).
- Verbetering. Op bl. 227 koppen door kappen vervangen.
('t vervolgt)
Jozef De Langhe.