Biekorf. Jaargang 44
(1938)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen relikwie van S. Willem te Brugge. (1701).DE paters Wilhelmieten van Sint-Antoniusdal te Brugge waren in bezit van een merkwaardige relikwie van hun heiligen ordestichter; Sanderus beschrijft ze als volgt: ‘pars loricae qua carnem adflixit S. Gulielmus’Ga naar voetnoot(1) d.i. een deel van 't ijzeren harnas dat Sint Willem als boetekleed droeg. S. Willem rekent immers bij de de zoogezegde ‘Sancti loricati’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 190]
| |
Ook Rond den Heerd heeft die relikwie besprokenGa naar voetnoot(1). Maar ons Brugsch klooster kwam later in het bezit van een nog veel merkwaardiger relikwie waarover noch Rond den Heerd noch latere schrijvers een woord weten te zeggen. De geschiedenis van deze latere relikwie is te vinden in de Acta der Brugsche bisschoppen. Eerst op 23 Juni 1701. Twee Vlaamsche Wilhelmieten, Pieter van Allemeesch van 't klooster te Brugge, en Frans Collaert van dit te Aalst, hadden van den Groothertog van Etrurië Como III een armbeen van Sint Willem gekregen met de vereischte bewijsstukken: de echtheidsbrieven afgeleverd door de grootvicarissen van den aartsbisschop van Firenze, op 25 Oktober 1700; en de schenkingsoorkonde van den hertog, in datum van 26 Oktober 1700. De relikwie zelf droeg het zegel van den aartsbisschop, Leo Strozzi’Ga naar voetnoot(2). De relikwie stak in een eigenaardige rijve die nauwkeurig | |
[pagina 191]
| |
beschreven wordt. Het voetstuk was een driekantige sokkel van toetssteen, en op elk der hoeken van den sokkel stond een zilveren engel of serafijn. Die engels droegen een driekantige kristallen pyramide, waarvan de geslepen glazen wanden, gemonteerd in verguld brons, het armbeen lieten zien. Met hun schat waren onze paters eerst aangeland op het vicariaat te Ieper, waar, op 12 Maart 1701, het rijveke geopend werd, de relikwie voor echt erkend en verdeeld in drie stukken. Een eerste stuk was bestemd voor het klooster te PeeneGa naar voetnoot(1), een tweede voor dat te AalstGa naar voetnoot(2), het grootste stuk in de kunstige rijve gesloten kwam naar 't klooster te Brugge. Mgr de Bassery erkende de relikwie op 28 Juni 1701 en gaf een aflaat voor de vereering ervan. Den 31 Mei 1728 opende Mgr. van Susteren opnieuw de Brugsche rijve om van de relik wie kleine fragmenten te nemen voor twee Wilhelmietenkloosters in 't Luiksche, nl. voor Bernard-FagneGa naar voetnoot(3), het huidig klein Seminarie van S. Roch te Ferrières, en voor La Motta te Luik-stadGa naar voetnoot(4). Hiermee eindigt de geschiedenis van onze Brugsche relikwie. Wat is er geworden van al deze fragmenten die ervan werden afgenomen? Mogelijks bestaat er nog wel een en ander van. Maar ons rijveke van Sint-Antoniusdal zal zeker door de paters, bij de suppressie van het klooster in 1764, meegenomen zijn naar hun nieuw tehuis te Nijvel, met nog veel andere kostbaarheden die voor Brugge verloren gingen. M. English. |
|