Biekorf. Jaargang 44
(1938)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
[Nummer 6] | |
Sint-Pietersgilde te Moere. 1738.PASTOOR Augustinus Vermeersch, een Maldegem naar van geboorte, die van 1730 tot aan zijn overlijden (26 Maart 1771) pastoor stond te Moere, heeft er de devotie tot Sint Pieter ingebracht ten jare 1738. Dat mag wel een keer vermeld worden, eerst... quia jubilaus est (Levit., XX, 11); en ten tweede omdat de Moerenaars, naar uitwijzen van de West-Vlaamsche boekenschouw van Dr Allossery, mogen gerekend bij de ‘peuples heureux sans histoire’, en dat, waar 't brood schaarsch is, de kruimels dubbel gegeerd worden. De toestand te Moere was ver van schitterend toen pastoor Vermeersch er den herdersstaf kreeg. De inkomsten van de kerk schommelden van 15 tot 17 pond groote 's jaars, en de lasten klommen tot 24 pond. Dus boerde men elk jaar meer en meer achteruitGa naar voetnoot(1). Als | |
[pagina 146]
| |
Vermeersch te Moere toekwam vond hij ‘de kercke geen schyn hebbende van een kercke, ontbloot van schier alle nootsaeckelickheden, ende die der waeren soo oudt, versleten in brocken ende stucken, dat het geensints en betaemde... de selve tot den goddelycken dienst... te ghebruycken’.Ga naar voetnoot(1). Vermeersch was de man niet om bij de pakken te blijven zitten. 't Was een van die ijverige priesters die, als ze op een parochie toekomen, ‘'t aanschijn der aarde vernieuwen’. Koken kost. De pastoor stak er veel van 't zijne in, zooals blijkt uit de aanteekeningen in 't Bisschoppelijk Archief, maar er kwam een dag dat hij den grond van zijn beurze tastte en zijn werk was nog maar half voltooid. Dat zal hem misschien op 't gedacht gebracht hebben van te Moere een beevaart in te richten, een van die volksheiligen te vereeren die men in Vlaanderen soms ‘broôwinners’ heet, en wier devotie verarmde kerken een beetje kan vooruithelpen. Moere paalt aan Gistel en Kruiszande, waar zulke devoties bestaan, en pastoor Vermeersch kwam van Snaaskerke waar een der bloeiendste beevaarten is tot Sint Cornelis. 'k Zeg: armoe zal hem misschien op die gedachte gebracht hebben; dat is slechts een veronderstelling, maar 't is toch waarschijnlijk; want reeds den 14 Maart 1738 kreeg Vermeersch de toelating om in zijn kerk te laten vereeren een relikwie van Sint-Cornelis | |
[pagina 147]
| |
die hij van den abt van Sint-Niklaas te Veurne had gekregenGa naar voetnoot(1). Naderhand zal pastoor Vermeersch ingezien hebben dat een devotie tot Sint Cornelis te Moere niet goed kon gedijen, om reden van de nabijheid van Snaaskerke. 't Was misschien Mgr van Susteren zelf, die ter gelegenheid van de goedkeuring der relikwie van Sint Cornelis, den pastoor erop zal gewezen hebben. In elk geval, drie maand later is 't Mgr van Susteren die, den 18 Juni, de kerk te Moere begiftigde met een schoone relikwie van Sint Pieter, uit Rome gekregen en gesloten in een zilveren ovalen zeinselGa naar voetnoot(2). Volgens een aanteekening in 't Bisschoppelijk Archief te Brugge werd de relikwie te Moere plechtig ingehaald op Sint Pieter- en Pauwelsdag 1738. De hoogmis werd gezongen door Donatianus Arents, kanunnik-gradueel van Sint-Donaas en deken der Kristenheid van Gistel. Het sermoen werd gepreekt door pater Romuald, vicaris der Recolletten te Nieuwpoort. Heel de geestelijkheid van 't omliggende was tegenwoordig: de pastoors Rotsaert van Gistel, van Afferden van Kruiszande, Collage van Koekelare, Valcke van Eerneghem en de coadjutor Bouchout van Zevekote. *** In de oude kruiskerk te Moere, die onder pastoor CorbéGa naar voetnoot(3) in 1860 werd afgebroken, stonden drie altaren: | |
[pagina 148]
| |
een verslag over 't dekanaal bezoek in 1642Ga naar voetnoot(1) vermeldt het hoogaltaar, een van O.L. Vrouw (Noordkant) en een van Sint Niklaas (Zuidkant). Toen deken Arents de kerk ‘visiteerde’ den 30 Oktober 1734Ga naar voetnoot(2), waren er maar twee altaren meer, het hoogaltaar onder de aanroeping van Sint-Niklaas en dat van O.L. Vrouw. Het derde, aan den Zuidkant, stond vroeger onder de aanroeping van S. Sebastiaan, zegt hij, maar is onlangs verdwenen. Met het invoeren van de devotie tot Sint-Pieter zal pastoor Vermeersch daar een Sint-Pieters-altaar laten oprichten: in zijn boven vermeld testament wordt bepaald dat al de door hem gefundeerde diensten daar moeten geschieden. Ook van 't jaar 1738 is 't schoon houten borstbeeld van S. Pieter, dat gemaakt is om de relikwie te dragen. Een overeenkomst van 1 December 1738, tusschen den pastoor eenerzijds en den ‘Hooftman, Poincters ende ghemeene parochiaenen’ anderzijds, bepaalt dat de pastoor uit de offerpenningen mag vergoed voor de onkosten van dat beeldGa naar voetnoot(3). Toen men in 1860 de oude kerk afbrak en alles wegmaakte wat van een zekere beteekenis was, werd het borstbeeld van Sint Pieter, zooals dat van Sint Niklaas, buiten gezet te vergaan in wind en weere, boven een zijdeur. 't Was pastoor Degryse die deze twee gedachtenissen en kunstwerken weerom binnenhaalde en liet herstellen. *** Pastoor Vermeersch wilde iets meer dan een devotie, hij wilde een confrerie of, zooals de oude aanteeke- | |
[pagina 149]
| |
ningen 't zeggen, een Sint-Pietersgilde. De inrichting werd goedgekeurd te Rome, en met allerlei geestelijke gunsten verrijkt door Paus Clemens XII, den 19 Mei 1738. Mgr van Susteren liet de breve afkondigen, den 29 November daaropvolgend. Den 13 December 1738 gaf de aartspriester Van Vyve zijn ‘Approbatie’ voor een devotieboekske, gedrukt ‘tot Brugghe, by de Weduwe oan Philippus Josephus Vincent, in de Breydel-straete, in S. Augustinus’. Dat zeldzaam werkje, dat zelfs aan den speurzin van den opsteller onzer West-Vlaamsche Boekenschouw is ontsnapt, draagt geen schrijversnaam, maar is ongetwijfeld van de hand van pastoor Vermeersch en is opgedragen aan Mgr van Susteren. De titel luidt: Kort-Begryp vande glorieuse, heylighe daeden en menighvuldighe miraculen van den Prince der Apostelen St. Pieter, als oock van de aflaeten en privilegiën verleent... aen alle de mede-broeders en mede-susters van het broederschap opgerecht in de parochiale kercke der prochie van Moere. De groote bekommernis van den schrijver schijnt wel te zijn: bewijzen, en dit met voorbeelden aan de Schriftuur ontleend. dat waar andere heiligen worden gediend voor een of andere geestelijke of tijdelijke nood, Sint Pieter de ‘specialist’ is voor alle gevallen. En daar er bijzonder gesteund wordt op de gevallen van ‘tooverye en bezetenheid’ en te keere gegaan tegen ‘tooveraers, waerseggers, af-lesers, duyvel-jaegers oft d iergelycke’, is het blijkbaar dat pastoor Vermeersch met zijn devotie den strijd aanbond tegen een superstitie die bij zijn volk nogal ingeworteld was. Voor 't overige is de schrijver een minder dan middelmatig letterkundig talent, al is zijn stijl soms plezierig-bombastisch, op en top zeventienhonderd. Aldus waar hij den mensch afschildert met ‘een ellendig en katyvig lichaem, bestaende uyt Vel, Vleesch en Beenderen, Bloedt, Aderen, Pesen en Senuwen, Gal, Slym en Speeksel, Fluymen, Dreck en Stanck, Wint en Seever...’ Zijn verzen - want hij heeft zich ook aan 't rijmen gewaagd - zijn al niet beter; maar ik wil er toch een | |
[pagina 150]
| |
paar afschrijven, omdat ze de toestanden typeeren. 't Eerste is tegen de superstitie: ‘In al' hulpeloose quaelen
En wilt geen Afleser haelen
Naer geen Duyvel-jaegers gaet
Uw' oogh op Sinte Pieter slaet...’ (bl. 21).
't Ander is ‘historie’ voor Moere ende is... Een liedeken, Stemme ‘Aldus’: ‘Apostel Petrus' Reliquiën
Worden nu tot Moere gesien...
Als nu is hier oock ingestelt
Het ghilde van dien vromen Helt... (bl. 41).
Uit het boven vermeld stuk van 1 December 1738 leeren we dat toen reeds de Confrerie in vollen bloei was. Er waren twee Sinte-Pietermeesters; men vierde jaarlijks de novene, met daags daarna een jaargetijde voor de overleden confraters en een solemneele Sint-Pietersmisse daags na Kermis-Zondag. Men besloot, 't akkoord met de Recolletten van Nieuwpoort, de ‘Statiën’ van het feest van den Zoeten Naam en van den eersten Zondag in Oktober te verleggen op S. Pietersdag en den Zondag daaropvolgende. Er werd geofferd ‘in natura’, boter, vleesch, etc. De devotie bleef in stand tot in de jaren 1860 ten minste. Voor mij ligt een knipsel uit de ‘Gazette van Thielt’, 28 September 1861, met 't volgende: ‘Maendag 23 September 1861, 's morgens om 8 ure, wierd de herbouwde kerk te Moere plegtiglyk gewyd door Z.D.H.J.B. Malou... onder de aenroeping van den H. Nikolaus als titelpatroon en den H. Petrus, Apostel als tweeden patroon...’ 't Berichtje is onjuist. Eerst omdat de kerkelijke wetgeving thans geen ‘tweede’ patroon meer kent in den zin van ondergeschikt, en ten tweede omdat Mgr Malou, naar uitwijzen van zijne Acta, kerk en hoogaltaar consacreerde onder de aanroeping van S. Niklaas ‘sine addito’. Maar 't zijaltaar langs de mannenkant, dat niet geconsacreerd werd, was een S. Pietersaltaar; wat bewijst dat de devotie nog niet vergeten was, zooals zij het thans is. M. English. |
|