Biekorf. Jaargang 44

Mengelmaren. -

Grootheers.

Te Vlissegem zijn dat een soorte ossen (Biek. 1937, bl. 120) maar in 't Poperingsche is dat een soorte salâ, n.l. salade vóór den Winter gezaaid, meestal in jong engelsch gras om het vervriezen te beletten; soms ook in den hof gezaaid en niet gewied, om dezelfde reden. Na den Winter worden deze plantjes verplant in den hof om aldus vroege kroppen te bekomen. Deze uitgeplante saladehutten worden grootheers genoemd.

Aldus hoorde ik verleden maand in 't Poperingsche antwoorden op iemand die vroeg: ‘Hê-j'al salâ staan?’ - ‘Eenige grootheers en toen 'e beddige waarvan da' m'al een paar keers dinneling (g)eten hên’.

A.D.

Een droge kele.

- Er was hier in de streke een pastor en zijn kerkbaljuw 'n had geen zout noodig om dorst te hebben: hij 'n was nooit tenden gedronken. Pastor Verriest zaliger zij van hem: Die 'ne vent zou d'heilige olie uitdrinken.

P.D.D. Ingoyghem.