Zegswijzen in het kaartespel.
VOOR een folklorist vallen er nog eigenaardige volksgezegden op te teekenen, wanneer gezeten menschen heel en al opgaan in hun geliefkoosd kaartespel.
In enkele familie's bestaat zelfs nog het kaartebal in een traditioneele overeenkomst tusschen vier familie's. Ze beginnen 's namiddags met een tasje koffie en koekeboterhammen, dan 2-3 uur kaarten en vertellen, eindelijk het soupeetje: keuns en patatten en worst met appels.
Ge wordt tot het kaartespel uitgenoodigd: ‘Gaan we een partietje doen?’
Heeft iemand maar één geschilderd blad in zijne kaart, dan klaagt hij: ‘'t Is bij mij Loppemkerke’. - Was er daar vroeger misschien maar één schilderij in die kerk te zien?
Wordt piekevrouw gelegd, dan voegt de speler er plechtig bij: ‘De smettine van Leffinge’.
Een geestigaard zegt liever:
‘Mijn schoone Wanne, zei Jan Kapelle’ of ook nog: ‘Piekepuppe’.
Is hertens troef en haalt men een slag met den aas, dan boft de speler:
Bij 't leggen van den aas volgt dikwijls ook een taalles:
en den dezen loopt zeere’.
Wie er bij 't solen inzit, verdedigt zich nog al:
‘En 'k had er pertangs zeven met de moere!’ 't is te zeggen zeven kleine troevetjes met den aas.
Het is immers geweten dat ‘zeven met de moere soolt’. Achte met den heere is ook een sole (5 slagen).
Toont iemand in 't bieden een derde, dan telt hij één voor één:
zei Kobus' Slussens zijn hond’.
Wordt den heere en de vrouwe getoond, dat heet:
Kust den hond zijn toebakblaze’.