Zantekoorn
Van een rechtzinnig, mensch: Narden is een van de goe, hij mag er zijn want hij draagt zijn haar van buiten. Brugge.
Als uw mutse scheef staat: Zet ze rechte, ze staat daar juist lijk een sulferdooze op een rape. Brugge.
Van een broekvager: Toe, toe, loopt daar niet achter, God schept den dag en... moeder schept de soepe. Jabbeke.
Wullewantje. Een rond koekje uit bloem en melk gebakken. Zie De Bo op Mastelle, Mostelle. ‘'k Was te Torhout en 'k heb er ook een zak Wullewantjes gekocht.’ Plattekoeken zeggen ze te Jabbeke, omdat ze aan beide kanten plat zijn.
Zwijns vetten met den natten of met den drogen bak. Met den natten bak vetten d.i. met aardappels en wat meel; met den drogen bak vetten d.i. met mengsel van meel alleen. De beste zijn met den natten bak gemest.
Van een Ja knikker zegt men: Lootens is ne sul, hij zit ook al in Jantje Knik's gilde. Loppem.
Het wierookvat op den kop kloppen, d.i. iemand de waarheid of zijn zaligheid zeggen: Wacht maar, ik zal Frans wel ne keer het wierookvat op zijnen kop kloppen. Brugge.
Haver en hooi krijgen: niemendalle krijgen. ‘Als Fons om drinkgeld komt, krijgt hij haver en hooi!’ Brugge.
Sulferen: iets nauwkeurig verrichten. ‘Ja, ja, 'k en ga daar niet achter sulferen, 'k heb al werk genoeg!’ Brugge.
Slierte: oen lange rij. ‘Er stonden een heele slierte auto's aan 't college.’ Roeselare.
‘Ja Fons en zal geen andere vrouwe meer trouwen, hij heeft er een panne van binnen!’ d.i. hij heeft er genoeg van. Brugge.
De spa afvagen. ‘'t Is verloren nog veranderingen te willen doen als de spa afgevaagd is’ d.i. als 't werk voltooid en in orde is. Brugge.
Op het riem gaan: goed uitvallen, meeslaan. ‘Laat Pierens maar begaan, zijn zake zal wel op het riem gaan.’ Oostende.
Zijn tonge wetten: op iets bek hebben, goesting hebben. 'k Had zoo mijn tonge gewet voor geernaars, maar Lieske 'n had er geene mee.’ Stalhille.
A.V.W.