Biekorf. Jaargang 44
(1938)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet stadhuis van Male.DE ‘Heerlijkheid, stede ende park van Male’ bezit haar stadhuis sinds het midden van de XVIe eeuw, nadat de heerlijkheid tot baronnie verheven werd. Vóór dien tijd vergaderde de wet waarschijnlijk in een kamer van dit zelfde huis, dat toen ‘het hooghe huus’ genaamd werd. Het was een ‘ofsteide’ gelegen ‘binnen den dorpe | |
[pagina 96]
| |
te Male... op den houc vander strate... jeghens over den gracht vanden casteeleGa naar voetnoot(1). Lodewyc van Ghistele, als burgemeester van den commune, kocht dit huis voor de heerlijkheid van Male in 1566. Welhaast werd het Hooge Huis nu ook ‘stadhuys’ genaamd; de oorspronkelijke naam bleef voortleven tot in 1714. Naast deze beide algemeen bekende benamingen lezen we af en toe ook nog: landshuus, stedenhuys, wethuyse en raedhuis. Aan de hand van de jaarlijksche rekeningen, kunnen we de opeenvolgende veranderingen en herstellingen nagaan, die aan het stadhuis gedaan werden. Na den aankoop wordt het ‘Hooghe huys’ volkomen hersteld, en de ‘schepenen camere’ degelijk ingericht. Groote onkosten werden gedaan tot het vervaardigen van een ‘nieuw comptoir uyt wagheschotte ribben, deylen ende ander bart’. Daarin werden alle rekeningen, registers, de keure en het nieuwe zegel van de heerlijkheid veilig geborgen. In de kamer werd nog een lange tafel, voorzien van een ‘voetbart’, geplaatst en gedekt met een groen laken. Naast ‘den pit ofte steen’ op het kasteel, had het stadhuis, in een van de kelders, een ‘civile ghevanghenisse’ voor kleinere misdrijvenGa naar voetnoot(2). Alhoewel het stadhuis heelemaal hersteld was, kon de wet er slechts zelden vergaderen, om reden van de godsdienstberoerten. Voorbijtrekkende benden of op het ka3teel en elders ingekwartierde soldaten, richtten overal veel schade aan, en mieken de omgeving onveilig. Vele inwoners van Male waren gevlucht ‘considererende den benauwden tyt’. | |
[pagina 97]
| |
Zoo kwam het dat de vergaderingen meestal gehouden werden te Brugge. Nu eens ‘ten huuse van Mynheere van Male’, andermaal ‘int Cruusken’ in de Langestraat, of in de ‘Maecht van Ghendt’. Het archief was in veiligheid gebracht te Brugge in het huis van den griffierGa naar voetnoot(1). Het stadhuis bleef verlaten van Mei 1600 tot in het jaar 1612Ga naar voetnoot(2). Jammer genoeg, ontbreken er eenige rekeningen; zoo kunnen we maar bij benadering te weten komen, wanneer het stadhuis hersteld werd. In 1662 waren de herstellingswerken reeds voltrokken. De heerlijkheid verkeerde in geldnood en kon onmogelijk alle rekeningen vereffenen. Ze werd door de steenbakkers betrokken voor den Raad van Vlaanderen te GentGa naar voetnoot(3). Daarop gaat de heerlijkheid een nieuwe leening aan van 400 pond met een erfelijke rente van 20 pond 's jaars, bezet op de goederen van de baronnie, namelijk op het stadhuis en op een stuk land ‘het Gillekens veldt’Ga naar voetnoot(4). Hoe en op welke manier deze herstelling gebeurde, vinden we nergens vermeld. De Malenaars waren echter niet zoo heel zindelijk op hun schepenkamer. De heer baron de Gourcy diende een klacht in over ‘de viesachtighe collegiale camere becladt met menighvuldighe vilainyen ende onbetamelycke teeckenynghen, wanof de mueren vol syn’. Op zijn aandringen werd er besloten de kamer te behangen met ‘eenighe tapisserye ofte stoffe’Ga naar voetnoot(5). De cijns van de brouwerij, gelegen ten oosten van het stadhuis, was sinds 1675 ten einde; de brouwerij werd voortaan mede in pacht gegeven met het stadhuis. Wij krijgen een kijk binnen het stadhuis in den pachtbrief van Pauwels de Bruyne van 1704Ga naar voetnoot(6). | |
[pagina 98]
| |
Rond 1700 komt er groote verandering. François Claesman wordt heer van Male, en richt alles in volgens zijn goeddunken. Aan het stadhuis worden groote werken uitgevoerd. Het oude materiaal van de brouwerij wordt uitgebroken en door nieuw vervangenGa naar voetnoot(1). Op den hoek van den gevel wordt er een nis gekapt voor een Mariabeeld, waarvoor iederen Zaterdagavond een roeten keers van twee oortjes moest brandenGa naar voetnoot(2). Al deze veranderingen veroorzaakten groote kosten. Bij het aanhooren van de rekening verboden de groote gelanden nog verdere verfraaiingswerken, zonder hun toelating uit te voeren. Maar de baron ging voort met bouwen, er kwam een nieuwe schepenkamer bij. De betaling van dit werk werd niet goedgekeurd, en de ontvanger vroeg de toelating om daarover verslag uit te brengen bij het hoofdcollege van het Brugsche Vrije. In een volgende rekening werd de betaling opnieuw geweigerd, alhoewel de ontvanger beweerde ‘dat de selve camer ende vaute keuken’ gemaakt werden ‘tot cieraet, commoditeyt ende utiliteyt vande heerlyckhede’Ga naar voetnoot(3). In tegenstelling met dit nieuw gedeelte, wordt het onveranderde deel, nu ‘houdt stadhuys’ geheeten. Dit laatste, met de brouwerij, wordt ook heelemaal in orde gebracht. Na het verschijnen van het edikt van 15 September 1753, ‘raeckende de ongeoorloofde acquisitie van doode handen’, richt de wet van Male een verzoekschrift tot de gouvernante, aartshertogin Marie Elisabeth, om de amortisatie van het stadhuis te bekomenGa naar voetnoot(4). Dit werd toegestaan mits het betalen van 350 pond van 40 grooten Vlaamsch aan de schatkistGa naar voetnoot(5). Het stadhuis werd andermaal hersteldGa naar voetnoot(6). | |
[pagina t.o. 98]
| |
(Bijblad Biekorf 1938, 4)
Het stadhuis van male
Naar een teekening der XVIIIe eeuw, staande onder letter N en den titel ‘Stadthuijs van Male in zijn voorgezicht’ op het oud geteekend panoramazicht van het kasteel van Male. Verzameling en foto van A. Verbouwe te Jette. Dit zicht verschilt weinig of niets van de geschilderde kaart van den ommelooper van Male door Frans Lobbrecht en Jan d'Herbe gemaakt in 1711-1712 onder baron Claesman. Men lette op het houten pelderijn dat de steenen schandpaal met trappenverhoog voorafging (waarover Biek. 1937, bl. 147). Binder: deze prent rechtover bl. 98. | |
[pagina 99]
| |
In 1779 worden de goederen van den pachter van het stadhuis aangeslagen. Zoo krijgen we een breedvoerige uiteenzetting van de verschillende plaatsen en van den geheelen inboedelGa naar voetnoot(1). In 1795 vergaderde de wetvan Male nog op het stadhuis. Op 17 Februari 1796 kwam ze voor het laatst bijeen ten huize van den griffier de Cridts, die zijn ontslag indiende.
Het Stadhuis van Male.
Eindelijk werd het stadhuis door de Franschen, als nationaal goed, verkocht op 21 ventose van 't jaar VII (11 Maart 1799): ‘Une maison à usage de cabaret, de trente cinq verges de terrein, étant la cidevant maison commune de Maele,... La maison longue 4 verges et demi, large un verge et demi et haute un verge... Comprenant allée et diverses chambres hautes et basses, plus une ecurie en bois et couverte en tuilles...’ Het werd gekocht door Jan de Ceuninck van St. Kruis, voor 405.000 fr. De foto hiernaast toont ons hoe het stadhuis er tegenwoordig uitziet. In de voorkamer staat een hooge steenen schoorsteen, de, houten fries is echter zeer eenvoudig. In de gebouwen rechts, bestaan nog overblijfsels van | |
[pagina 100]
| |
haarden en houten balken aan de zoldering. Het geheel is onbewoond en dieper in, tot maalderij ingericht. Nog een woord over de pacht. Het stadhuis werd verpacht voor een termijn van 3, 6 of 9 jaren, ingaande op 1 Mei. De openbare verpachting werd aangekondigd per kerkgebod in de omliggende dorpen, en geschiedde per opbod. De pachter moest een borg stellenGa naar voetnoot(1). Aanvankelijk was de bediening van cipier en van schutter van het losloopende vee aan de pacht verbondenGa naar voetnoot(2). In de XVIIe eeuw spreekt men alleen nog van concierge. Er werd aangedrongen opdat de pachter zelf het stadhuis zou bewonen. De wet moest altijd kunnen beschikken over de collegekamer. De pachter moest het stadhuis goed onderhouden en er treffelijke herberg houden. Onder baron Claesman moest hij iederen zaterdag een roeten keers branden voor het O.L. VrouwbeeldGa naar voetnoot(3). Gedurende de godsdienstberoerten kon de pachter maar moeilijk zijn pacht opbrengen. Hij verkrijgt afkorting en zelfs algeheele kwijtschelding. Doch later krijgt hij alleen nog afkorting ‘indien het gheviele dat... aende inwoonders vande stadt Brugghe, ter cause vanden orloghe verboden wierde van niet te moghen gaen buyten de stadt, binnen een mylle int ronde van diere’Ga naar voetnoot(4). Magda Cafmeyer. | |
[pagina 101]
| |
Inde kelder: - Alle de boorden met een schrapayken. In het achter keuken: - den hast met het hair om groen op te drooghen. Inde brauwerye; - een brauw halaem met de toebehoorten en een balcke daer de coelback oplicht, ende de wippe aenden steenpudt met alle de goten. Op het hof: - Alle de zaten met twee portkens. Item noch eene coutse staende boven op de solder boven de koockkamer. Staatsarchief Brugge, Male, pak nr 43. | |
II.
|
|