Biekorf. Jaargang 44
(1938)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Van een ‘gekleeden’ gekruisten Christus.HET ‘kleeden’ van godsdienstige beelden is een gebruik dat zijn verdedigers vindt en zijn bestrijders. De bestrijders zijn vooral de neogothiekers geweest, ‘waarvan de gelederen zijn verdund maar waarvan het geslacht nog niet is uitgestorven’. Hier en daar verhuist nog een gekleede Lieve Vrouw naar den zolder... Toen men, na den oorlog, allerlei gerief ging vragen voor de vernielde kerken van de frontstreek, deed Sint-Jacobs te Brugge grootmoedig afstand van het gekleed beeld van O.L. Vrouw der EngelenGa naar voetnoot(1). Een weinig meer eerbied voor 't verleden en wat gezonder kunstsmaak had hier beter raad kunnen voorslaan: er is in de schoone Sint-Jacobskerk nieuwe bucht genoeg waarvan 't verdwijnen een werkelijke aanwinst zou beteekenen. Onze neo-gothiekers hadden boven hun vele goede hoedanigheden een leelijk gebrek: al wat niet middeleeuwsch was, werd voor de kerken onbruikbaar verklaard; en dat aankleeden van de beelden ging door voor een vinding van Renaissance en Barok, in onze landen verbreid door de Spanjaards. We lezen nog dikwijls van ‘Vierges habillées à l'espagnole’. 't Kan wel dat Spanjaards de mode hebben bevorderd, maar ze hebben deze bij ons niet ingevoerd. De Spanjaards ermee moeien is nog niet erg; 't wordt erger wanneer de neo-gothiekers, die heel onze kunstgeschiedenis splitsen in twee hoofdstukken - ‘art chrétien’ en ‘art païen’, lees middeleeuwsch en niet-middel- | |
[pagina 78]
| |
eeuwsch - onze gekleede beelden onder die ‘heidensche kunst’ rangschikken. En was het nu maar bij dat ‘heidensch’ gebleven! Op het Congres te Mechelen. in 1867, beweerde Mgr Bethune zaliger dat die ‘simulacres - lees gekleede beelden - ne peuvent été inventés que par l'ennemi de Dieu, le père du mensonge’.Ga naar voetnoot(1) Wanneer zulke dingen gezeid werden op een groot katholiek Congres en wel door iemand die een beslagen oudheidkundige was en op 't Groot Seminarie te Brugge een leergang gaf in de kerkelijke kunst, begrijpt men gemakkelijk dat vele pastoors meenden verdienstelijk werk te doen met die beelden naar den zolder te verhuizen. We zijn gelukkig niet gebleven bij dat indeelen in Heidensche en Kristelijke Kunst, en we gelooven thans dat Renaissance en Barok veel schoone dingen hebben geschapen, die even goed bruikbaar zijn voor den eeredienst als gothiek van 't zuiverste karaat. Het kan wel dat die na-middeleeuwsche kunstenaars, die niet veel voelden voor de gothiek, in dat bekleeden van de beelden een middel hebben gezien om wat bij hen voor oud-modisch en onschoon doorging, te verstoppen en onzichtbaar te maken. Juist zooals ze graag doxalen bouwden en hooge retabels om de middeleeuwsche architectuur te verduiken. Om dit bekleeden mogelijk te maken werden soms prachtige oude beelden ongenadig verknoeid; wat een misdaad was. Ook kan men er slechts blij om zijn wanneer die verknoeiïngen worden hersteld en de bekleeding van echte kunstbeelden wordt weggenomen. Zooals het gebeurde te Dadizeele, te Meetkerke en te Brugge voor O.L. Vrouw van Blindekens, van Sparmalie en van de Potterie. Maar 't zijn niet altijd kunstbeelden die onder die aankleeding zitten verstopt; en nog andere zijn gemaakt om bekleed te worden. | |
[pagina 79]
| |
Daar is geen kerkelijk voorschrift die dat bekleeden verbiedt en we kunnen het gebruik niet in zijn geheel als onesthetisch veroordeelen. Zijn die gekleede beelden niet schilderachtig en schoon? Schooner in elk geval dan onze nieuwe plaasteren sancten! Die gekleede Lieve-Vrouwen beschikken doorgaans over een rijk gestoffeerde kleerkast en kostbare juweelen. Zooals fatsoenlijke menschen kennen ze nog het onderscheid tusschen hoog- en leegdag; ze staan, naar gelang van de tijd, gepurperd en in rouw, of schitterend in goudbrokaat en zilverlaken, met fonkelende kronen en schepters en rozenhoedjes, in kransen van zilveren bloemen en blaren. Ge moet ze zien in de processie, wanneer ze gedragen worden door de traditioneele ‘maagdekens’, wit en hemelsblauw, met erboven de glorieuze verschijning van zilver en goud, spelend in de zon, wiegend en rinkelend op den lichten stap der draagsters. Zoo het Rozenkranskeeld van S. Walburga in de Brugsche Bloedprocessie. Daar is geen middeleeuwsch beeld, hoe kunstig het ook weze, dat zoo'n effekt kan maken. Wie sprak er daar van een vondst van ‘le père du mensonge’? Wat me altijd verwonderd heeft, is dat onze neo-gothiekers het gebruik hebben veroordeeld omdat het zoogezeid een vondst was van de Renaissance, terwijl het werkelijk veel hooger opklimt en de Middeleeuwen ons honderde voorbeelden opleveren van ‘mantels, kleeren, abyten, kronen en hoeden’ die aan bekende mirakelbeelden werden geofferd. De Gentenaars gingen elk jaar een mantel of ‘cappe’ dragen naar Doornik; van 1386 tot 1441 offeren ze jaarlijks een mantel aan O.L. Vrouw van 't Schepenhuis; en in 1432 en 1436, een kleed aan O.L. Vrouw van AardenburgGa naar voetnoot(1). In 1500 bezit O.L. Vrouw van Brielen-bij-Ieper twee en dertig mantels, en groot getal ‘roben en tunyken’, pelswerk, hoofddoeken, hoeden en kronen. In 1493 | |
[pagina 80]
| |
offert het magistraat van Ieper een geborduurden hoed aan elk der mirakelbeelden van Brielen, Halle en van O.L. Vrouw van TuineGa naar voetnoot(1). In de jaren 1400 stond het Mariabeeld op den deurstijl van de Mirakelkapel te Sint-Omaars getooid met rijke gewadenGa naar voetnoot(2). In de jaren 1300 reeds was het mirakelbeeld te Antwerpen ‘gesiert met eerliken abite’Ga naar voetnoot(3), en in 1347 krijgt de Leuvensche Sedes Sapientiae kostbare mantelsGa naar voetnoot(4). Daarmee zijn we toch in volle middeleeuwen. Als ‘toematje’ voor den Vastentijd geef ik hier nog een laat-middeleeuwsch voorbeeld voor 't Brugsche, nl. de gift van een rood fluweelen hoed en een zwart fluweelen schortekleed voor den Gekruisten Christus in de O.L. Vrouwkerk te Brugge, in 1486. (n.s.). Het oorspronkelijk stuk berust in het Bisschoppelijk Archief. Het kruisbeeld waarvan hier sprake stond in de kruiskapel, en daar de ‘Vaerwers’ hier hun diensten verrichttenGa naar voetnoot(5), is het begrijpelijk dat het gild met de zorg voor deze ‘juweelen’ werd gelast. Ik geloof wel dat het hier geldt het groot kruis dat bij de kapel nog te zien isGa naar voetnoot(6). Duclos dateert het van ‘ongeveer 1500’Ga naar voetnoot(7), en daarmee kunnen we gerust tot 1486 opklimmen. M. English. | |
Bljlage. De Schenkingsakte van het kleed. 1486.Ick Jan Gheeraerteedins ende Mathyse myn wyf kennen ende lyen dat wy ghegheven hebben den ambochte vanden vaerwers in Brugghe eenen rooden fluweelen hoet met platte zelveren verghulden letteren der up ghemaect, de welcke letteren spreken: Hoc signum crucis erit in celo; noch een | |
[pagina 81]
| |
zwart fluweelen scortcleet met eenen goudine gheborduerde cruce inde middele ende de boorden gheborduert ende getandert ooc met goudrade, omme twerde heleghe cruce, staende inde Cruuscappelle eere te bewysene tallen hooghetyden: te wetene den hoet up thooft te stellen ende scortcleet van tlechame te scortene. Dies zullen dese twee juweelen bliven inde bewarenesse van my, van mynen voorseyden wive ende ten live van Joncvr. Cornelie Gillis de Vendens wyf onser dochtre onser drien leven lanc gheduerende. Ende zo wanneer de lancxste levende van ons drien commen zal zyn vanden live ter doodt, dat danne onslieder naercommers ghehouden zullen zyn dese voorseyde twee partcheelen te leverne inden handen vanden gheunen die danne deken ende vinders vanden voorseyden ambochte vanden vaerwers wesen zullen, zonder eenich delay. In kennesse der waerheyt zo hebbic Jan voorseyt mynen zeghele hier an ghehangen up my ende myn voorseyde wyf te kennessen, den zevensten dach van Maerte int jaer MCCCC vive ende tachentich. (Zegel verdwenen). |
|