Ned. duiudoorn, een gemeene gedoornde heester, die tegen den Winter vele gele beiers krijgt. Tegen Kerstdag worden de met gele beiers beladen takken als sieraad gebruikt en blijven wel een maand schoone. De spreeuwen zijn verlekkerd op de beiers. Men maakt de kinders wijs dat zij vergiftig zijn, maar dat is geen waar.
Duinetimoen of wilde timoen: Thymus serpyllum, gewone wilde tijm, geeft samen met het sterk riekend stalkruid (Ononis repens) den sterken aromatischen geur aan den duine.
Duinezeeker. Scheldnaam gegeven aan de bewoners van den duinekant te Knokke en Heist. De Heistenaars verwijten de Knokkenaars voor ‘Knoksche duinezeekers’. En wederwoord: ‘De Heistenaars, zij koken hulder luizen in de geernaars’. Wij hebben als knechtjongens voor deze beleedigingen ten bloede gevochten. Wij kregen hetzelfde te hooren van de Westkapellenaars, die wij tergden met ‘Westkapelsche kassieschijters!’.
Duivel. Te Dudzeele en te Heist: 't is al één duivel = 't is al eender. Bv. al dat goedje t'hoope, 't is al één duivel. Elders: 't is al koekuit één zang (Brugge).
Duivelsslag. Knokke, Dudzeele: in een duivelsslag = in een zeer korten tijd.
Dullenhalf (Dudzeele, Heist, Ramskapelle, Lapscheure): geweldig, levendig. Een kind dat dullenhalf is. 't Jong volk is dullenhalf. Verg. zottenhalf.
Dulzaad. Wordt te Knokke, Westk., Dudz. gezegd van een nijdig kiud: een dulzaad van een kind. Door de moeders ook veel als keppenaam gebruikt.
Dulzaad is eigenlijk het zaad van sommige giftplanten: van dolik of bedwelmend raaigras (Lolium temulentum) en misschien ook van den gevaarlijken grooten scheerling (Conium maculatum). Over deze planten schreven wij hier vroeger (Biek. 1932, bl. 212-214). Het zaad van den scheerling werd vroeger op wijn getrokken en ingegeven om inwendige pijnen te verdooven. Dat van Lolium of Dolik, een grassoort tusschen gerst en haver, bezit bedwelmende eigenschappen, veroorzaakt door een zwam, die symbiotisch (dwz. samenlevend) in de dolik leeft, zoodat dit onkruid bij het zuiveren van het graan zorgvuldig moet worden verwijderd. Zoo schrijft Dodoens ‘Dolick bij tcorenwerck daer men het Bier van siedt, vermengt, maect tselve bier hoofdich ende veroorsaect dat de gene die daer af drincken, haest droncken worden: Selfs het