| |
| |
Mengelmaren
De Butstekker.
In Biekorf 1938, bl. 19, wordt er gevraagd welk soort van zeevogels de visschers bedoelen door butstekker. Het is de Roodkeelige duiker, Colymbus septentrionalis, in het fransch plongeon à gorge rousse, familie der Colymbidés.
Deze zwemvogels zijn van onder wit; de kop en rug zijn zwart (grijsbruin in den winter) met wit gespikkeld; het voorgedeelte van den nek is ros in den zomer, wit in den winter.
| |
| |
Deze vogels zijn geheel geschikt om te zwemmen, te duikelen en te vliegen. Aan land zijn ze integendeel schamel om zien; hunne pooten staan zoover aan het achterlijf, dat ze zich met moeite kunnen rechthouden, en nog maar voor eenige oogenblikken. Willen ze zich verplaatsen, ze leggen zich plat op den buik, en kruipen zoo vooruit bij middel van bek en vleugels, meer dan door de pooten. Vandaar het gezegde van sommige visschers dat de butstekkers geen pooten hebben. Het is een der rare duikervogels die platvisschen vangt; dit legt de naam uit van butstekker. Deze roodkeelige duiker bezoekt ons regelmatig in den winter. Men vindt ze niet alleen in zee, maar ook langs de Schelde, waar ze soms in groote hoeveelheid aanwezig zijn.
K. Loppens.
| |
Klankwoorden. (vgl. Biekorf 1937, bl. 256.)
Fransch.
De Gentsche laan ‘Champs Elysées’ = Schandalizee.
De Gentsche straat ‘Rue Charles Quint’ = Sarel Lakijnstrate.
Innovation = nieuw fatsoen.
Frais de voyage = frit en viagie.
Engelsch.
Bij de Vlamingen in Canada: tomatoes = tom-eters.
Bij de Vlamingen in Moline (Illinois) de stad Davenport (Iowa) bij den oever van den Mississipi = Duivenpoorte.
Leghorn = legorgel (toevallig een hennesoorte die dapper en regelmatig legt).
Leghorn is de Eng. vorm van den Italiaanschen plaatsnaam Legorno = Livorno.
De twee eerste zijn ontstaan bij 't nabootsen van de fransche straatbenaminge te Gent. De andere heb ik hooren klinken uit den mond van ongeletterde rasechte Vlamingen.
G.P.B.
| |
De Pastorij van Caster, 1816.
Den 16 Oogst 1816 werd Benedictus Van den Driessche (geboortig van Dendermonde), onderpastor te Anseghem, aangesteld tot pastor (deservitor) van Caster. Hij moest tezelfdertijd de onderpastorij van Tieghem bedienen, en mocht in de beide kerken bineeren. Te Tieghem moest hij telken zondage en op den vooravond der hoogdagen biecht hooren, de zieken berechten als de parochianen of de pastor van Tieghem het verlangden, en ten minste alle veertien dagen in de kerk van Tieghem den grooten Catechismus houden ofwel een sermoen op de bijzondere feestdagen. Zoo beschreef het reglement hem door secretaris F. Boussen van 't bisdom Gent toegezonden.
| |
| |
Pastor Van den Driessche stierf van den typhus den 30 Mei 1819, in den ouderdom van 41 jaar.
- Volgens het Decanaal Register berustend in het Archief van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk, bl. 186.
V.
| |
Aflezen van kwalen.
1. Als er iemand verbrand is.
‘Maekt ligt over de wonde met den rechter duim een kruiske bevochtigd met spug en zegt het volgende:
gingen te gader over het land
zij vonden daar een kind die was verbrand
en Sint Pieter zeid aan Sint Man:
Legt daarop uwe rechter hand
dat het niet verder in en brand.
Daarna zonder fout te lezen negen onze vaders en negen wees gegroets’.
| |
2. Om een perel af te lezen.
verdrijft van deze oog weg
en wilt in de aarde vergaan
in naam van Jezus Christus. Amen.
(5 Onze Vaders en 5 Wees gegroets, zoohaast mogelijk)’.
| |
3. Voor kolyke.
Onze vrauwe die aan de kerke kwam
Kolyke die haar tegen kwam
Kolyke Kolyke Kolyke keert weder
uit naem van Onze Lieve Vrouw.
(5 Onze Vaders en 5 Wees gegroets)’.
- Uit een handschrift der vorige eeuw, te Beveren aan den Yzer.
A.D.
| |
Zijn broodjen is gebakken.
Deze Vlaamsche spreuk beteekent zooveel als: Zijn fortuin is gemaakt. Hij kan onbezorgd leven, is zijn bestaan zeker.
Vanwaar komt die zegswijze?
Prof. Stoett (Nederl. Spreekw. 1256) stelt onze Vlaamsche spreuk als een synoniem nevens ‘Zijn kost is gekocht’ waarvan de oorsprong te zoeken is in de oude zegswijze: ‘zynen cost coopen, zyne taefel coopen’ d.i. op pensioen leven. Over onze Vl. spreuk vernemen we aldaar niets meer.
In West Vlaanderen, met name te Kortrijk en omstreken, hoorde ik de spreuk ‘Zijn broodjen is gebakken’ meestal zeggen op de pastors. ‘De pastors en mogen niet klagen,
| |
| |
hulder broodjen is gebakken’. Of van iemand die voortleert: ‘Den tweeden (van de zoons) leert voor pastor, zijn broodjen is gebakken!’
Nu vind ik in oorkonden uit de jaren 1420 en volgende dat voor de pastors in de Leiestreek hun broodje waarlijk gebakken was. De parochianen van Deerlijk, Desselgem, Vijve Sint Elooi, Waregem en Wielsbeke moesten jaarlijks aan hun pastor brooden leveren. Daartoe gehouden was ieder huisgezin of (zooals te Wielsbeke) ‘ieder huis waar er vuur gemaakt wordt’. De jaarlijksche last bedroeg drie brooden, te leveren op de drie Nataaldagen d.z. Paschen, Sinksen en Kerstdag; alleen Waregem bepaalt twee brooden op Paschen en Kerstdag. De brooden werden in die jaren blijkbaar niet meer in natura afgeleverd, maar in geld uitbetaald; de lijst der pastoreele beneficiën duidt gewoonlijk de geldwaarde aan: ‘ieder brood geschat op 6 stuivers’ ofwel zooals voor Waregem ‘twee brooden van 12 stuivers’. Deze brooden behoorend tot de pastoreele inkomsten in de Leiestreek, stemmen aldus overeen met de Natael en het Nataelghelt in andere Vlaamsche gewesten. (Zie hierover Stallaert s.v. en E. Gailliard, Keure van Hazebroek).
Niet zonder grond mogen we dus de vraag stellen: of de spreuk ‘Zijn broodjen is gebakken’ niet ontstaan is uit die oude verplichting van ‘nataalbrooden’ aan den parochiepastor? Dezes benificie verschafte hem weliswaar nog vele andere en grootere inkomsten, bijz. van de tienden, doch de last van die brooden woog op ieder gezin, raakte het volk op zijn geheel, en zoo kan deze spreuk best aan het volk ontsprongen zijn.
A.V.
| |
Een Goevrijdag-kind te Ieper, 1595.
De schepenen van Ieper onderhielden tot op het einde der 18e eeuw het gebruik der ‘genade’ van den Goeden Vrijdag: ‘uit liefde voor dezen heiligen dag en ter eere van de glorieuze Passie onzes Heeren’ schonken zij vergiffenis en verlossing aan al degenen die, wegens gelijk welke misdaden, in de stedelijke kerkers gevangen lagen. De overlevering wilde dat deze genade door de gravin Joanna van Constantinopel (13e eeuw) gesticht en voor eeuwig vergund was.
Daarover schreef Lambin (Messager de Sciences, 1833, bl. 276) en de Sentenciën van Ieper (uitg. P. De Pelsmaeker, 1914, bl. 246 vv.) geven daarvan talrijke voorbeelden uit de 14e eeuw. Augustijn van Hernighem beschrijft in zijn Iepersche Kroniek (oorspr. handschrift) VII, bl. 332 de genade die hij op Goeden Vrijdag (24 Maart) 1595 zag toekennen, als volgt:
‘Ende naer de predycatie vande ween van Maria tot
| |
| |
St Jacobs zoo es den heere den hooch bauillu voocht ende schepenen met gryffier ende peynsionares ghegaen naer de vanghenesse vander stede, naer oude coustume, om te gaen presenteeren de gratie die eens hadde ghegheven Johanne gravenede van Vlaendere over meer dan IIIJc jaeren ende altyts by alle graven van Vlaendere onderhouden tot up den dach van hedent. Ende daer commende op de zaele, al waer gedect was mette lakenen vande vierschaere een tafele ende de bancken, ende de vysytacie ghedaen zynde in alle de partyculiere cooten, zoo wasser bevonden boven eenen Jaques Coucke, een ghevanghen van myn heere den hooch bauillu, die up onze vrauwe half oust dach ghevanghen was van quaede feyten ende hadde daer de coude wyntere gheleghen, ende was naer trepoort by de heeren doen commen ende badt om gratie ende naer langhe vertrecken zoo waeren zyn delycten gheleesen ende hy hadder wel vj. ofte viij. daer hy de doot verdient hadde; ende zynnen procureur Nycolaeys de Boom hem assysterende badt der de passie ons Heeren Jesus Christus om gratie zoo wast hem ten ende ghedaen, waer of hem zullen briefven ghegheven wezen datmen hem van dien neemermeer anspreken en mach, mydts hem verbiedende neemermeer zulcx of andere te doene ende bedancke de heeren.’
V.
| |
Gebeden tegen de Pest. (XVIe eeuw).
Ter heeren van de Moeder Godts jeghens de Peste.
's Hemels sterre, hooghe verheven,
Die den Heere ghevoestert heeft,
Heeft de peste des doots verdreven
Die ons Adams sonden gheeft.
's Hemels sterre, wilt U gheweerdighen,
Wech te nemen uut de locht,
Peste, doot en watter op eerde
Ons broos leven quetsen mocht.
Goedertieren sterre der zee,
Wilt ons jeghens de peste bystaen,
U ghebedt sal Godt ontfaen.
Als Ghy U tot bidden keert,
Want Hy voor U syn Moeder heert,
Bevryt ons Heere, van dese peste,
U ghebenedyde Moeder gheeft voor ons requeste.
Pater noster ende Ave Maria.
| |
| |
Een keyser heeft tot onsen vader den Paus om raet geschreven teghen de pestilentie, ende heeft wederom gheschreven dat men over hem soude draghen dese naervolghende heilighe namen:
Jesus, Maria, Anna, Sinte Anthuenis, Ste Nicolaus, Ste Beernaert, Ste Christoffels, Ste Ghetruijt, Ste Maerten, Ste Silvester, Ste Rochus ende Ste Adriaen.
Ende men moet alle daghe lesen ter eere van dese heilighen een Pater noster ende Ave Maria; ende ter eeren van Onse Liefve Vrauwe soo leest eenentwijntich roosenhoijkens jn acht daghen tijts, ende die dit eens doet en sal van de peste niet sterven.
Gheprouft in veele steden alwaer 't zelfve alsdoen cesseerde.
Staatsarchief te Brugge. Vrije, reg. nr 15826. (Ontvangst van geld voor missen in de kapel van de lazarie van Koekelare. 1522-1557). Los blad op het einde het register; geschrift van de XVIe eeuw. = Vgl. Biek. 1931, bl. 367.
D.S.
| |
Om de kwalen van de peerden af te lezen.
‘Upzeghenynghe van peerden die vernaeghelt zyn.
In Godt den vaeder, Jn (Godt den) Zone, Jn God de Heylighen Gheest.
Ons Heere Godt was zoo ghewondt
Die en wonde die en zwol noch en zwoer
Daer en slouch noch gheen ongheluck meer toe
Zoo moet dese wonde toe doen.
Dats waar In Gods naem Jhs Xps Amen.
Als ghy een peert de Vyve ofte worm af wilt lezen zoo moet dat haer vornoemde peerde weten.
† In nomine patris † et filii † et spiritus santy † Amen.
Ick bezweere u peert dat ghij moet ghenesen alzoo waerachtich als Josep ende Nycodeemus Onsen Heere vanden Cruuse af naemen.
Doe moet gy lesen een pater noster ende een ave maria
Duer zyn heylyghe vyf wonden
Een pater noster ende een ave maria
Ter eeren van haer bedroefnisse alzo waerachtich moet ghy ghenesen.
Fyat, fyat, fyat, fyat, fyat van de galle jnden mont.’
Geschreven van achter in een rolle van omstellinghe van Langemarck, 1603.
E.S. (76).
| |
| |
| |
Kwelspreuken.
Om kleine jongens te tergen, zeggen de grootere al wijzend met den wijsvinger:
‘Den dienen en heeft geen hemd' aan.’
De kleine zegt: ‘ja 'k doe.’
De grootere steekt den wijsvinger op en vraagt: ‘Heeft “den dienen” wel 'n hemd' aan’?
Kwelspreuke uit den Oostenrijkschen tijd: (nog in zwang in de Leiestreke):
op je gat niet 'n kunt zetten.
Wat hebt je liever: Handgeld of voetgeld.
Antwoorden: handgeld = 'n kaaksmete,
voetgeld = 'n schop.
Op ‘'k meende’. Eerste zegt ‘'k meende’.
Tweede zegt:
Ge raadt nu wat da'k peinze.
Derde zegt: ‘Kloef van Deinze’. Spotname van die uit 't Gentsche op die van Deinze.
| |
Krijgskreten tijdens de lotinge.
Die van Deinze tegen de Vinktenaren: ‘Deinze, vooruit!’
Die van Vinkt tegen de Deinzenaren: ‘Vinkt da' vecht!’
Die van Deinze tegen Zeveren ‘Zeveren slunse!’
Die van Machelen tegen d'andere: ‘Machelen put!’
G.P.B
|
|