Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHerstelling van de Vuurtorens.Gedurende de vermelde belegering van 1793 en 1794 werd de groote vierboete ook druk beschoten, zoodanig dat ze niet langer meer dienst kon doen als vuurtoren, zonder groote herstellingen te ondergaan. Op de hierbij gevoegde teekening (bl. 272), ziet men beneden de cirkelvormige gaten door de kanonballen voortgebracht. - Van dit jaar af werden de vuurtorens vervangen door een mast, waarop men bij dage eene vlag heesch als getijsignaal, en bij nachte een lanteern. Alhoewel de cleene vierboete slechts nieuwgebouwd | |||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||
was in 1716, was het gebouw reeds in zeer slechten staat in 1790, dus enkel 74 jaren nadien. Misschien had de toren geleden door het beleg der Franschen in 1745. Ziehier de schatting voor het herstellen, alsdan gedaan door P.J. Thieren, meester metser: ‘voor de cleenen vier toren: thien cruysen dornix calck, 25 voeren zant, 10.000 bricken, 50 voet arduin goote in de galderie, 350 pont yser voor de ses schyeters, voor houtwerck vande duere en de cappe van stal en duere, 300 pannen voor het stal: saemen 1152 guldens vlams courant’. De schijeters staan verder beschreven in eene schatting in 1790, van de groote vierboete, als volgt: ‘ses schieters van ankers, ieder van vier voet lanck, booven in den toren’. Nevens elken toren stond het huis van den vierboeter, ten minste in de XVIIIe e. In eene schatting voor herstelling, door A. Baert in 1785, vindt men: ‘Item aen het woonhuys van Jacobus Adam, staende nefens de kleene vier toorre, is het noodig nieuwe gemaekt te zyn een groot deel van de vlercke paelende aen de westzyde van het woonhuys, moet kosten een somme van 9 guldens, met het vermaeken het dack’. Reeds in 1785 dacht men aan het herstellen der groote vierboete. Dezelfde Baert deed eene schatting: ‘op heden den zesden juli 1785, den onderschreven heeft geviesitert de groote viertorre, door order van d'heer Burgemeester J. De Brauwer, de welke toorre is staende in een slegte gesteltenisse, en ligte kan ongeleucken gebeuren door het vallen van bressen ofte steenen, enz.’ Verder duidt hij al de slechte plaatsen aan die moeten uitgekapt worden, en ge eft de afmetingen van den toren: ‘de welcke torre is oge sirka 60 voet, keupe 14 voet breet buyten gemeten, dito torre is staende op zyn zeskantigheyt...’ Verder spreekt hij van de stand vensters: ‘de staende kapellekes dienende tot het maeken het noedig vier aen de West, Norwest, ende Nort zyde, een groote reparatie; aen de naelde dewelcke is staende seskantig, | |||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||
dient nieuwe gemaekt te zyn, aen de ses zyden op de ogte van sierka 24 voet oge tot aen de eerste anckers, met een alf steen a een steen diepe, op zyn verbant gevrogt, alles met goede sterck mortel, tot ses kuypen par duyst steen, van Doornickx kalck, beslegen met kolasschen, ende veul gegooten met dinne kaleye, tot het maeken een soliede werck,...’; dit alles moest kosten 1100 guldens vlaemsch courant. Verder: ‘Item over het maecken een schutmeur aen het viergat, als neu ingevallen tot een steen dicke, tot op de ogte van 8 voet, 4 voet breet, aen de west zyde, moet kosten een somme van ses guldens.’ Er werd echter niets daarvan uitgevoerd. In 1790, dus vijf jaar later, nieuwe schatting voor het herstellen van den toren. Nu is het metser P. Thieren die den toren onderzoekt. Hij geeft eene langdradige beschrijving van al de barsten en spleten in de cuype en de naelde, die moeten vermaakt worden. Ook nog: ‘het nieuw maeken der galderie ront om een steen dicke vier à 5 voet hooge met het vermaken de drie vieren (standvensters) met het leggen van dezelve galderie in ardunen gooten tot het afleiden het water valende van de naelde’. Er was dus vroeger reeds een steenen balkon rond den toren op de hoogte der standvensters, die niet afgebeeld staat op de oude prenten. De toren was verdeeld in verdiepen, afgescheiden van malkander door steenen vauten, om alle gevaar van brand te vermijden: ‘in het vermaeken alle de faussuren met het nieuw maeken de schauwe vloer en ander noodigheeden’. Het riethuis moest ook hersteld worden: ‘het nieuw maeken van het stal dezelve groote gelyck teegenwoordigh met het nieuw leggen het deck met pannen sinde de mueren een steen en alf dicke, het besetten de pannen en het volsteken de mueren’. Dit alles moest kosten 987 guldens vlaems courant; dus minder dan in 1785. Er werd nogmaals niets daarvan uitgevoerd. In 1793, nieuwe schatting, nu door metser V.J. | |||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||
Thieren; hij geeft in korte woorden een gedacht der groote herstellingen die noodig waren om den toren bruikbaar te maken: ‘verschoyen van de cuype 10.000 bricken, met transport tot 9 guldens per duist; noort en oostzyde 1000 bricken; nalde 10000 bricken; 42 voet streckende arduinen goote 2 voet breedt saemen 84 voeten; drie yzeren balken ider lanck 28 voet van ses cart dicke maekende in langde 84 voet tot 7 pond per voet; noch drie balken lanck ider 18 voet maekende saemen 54 voet van gelyke waerde; noch noodigh drie balken lanck ider van 12 voet maekende saement 36 voet van gelycke waerde. Bedraeght saement 1450 guldens courant 4 april 1793, V.J. Thieren’. Men ziet daarin, dat de groote vierboete veel grooter was dan de kleine, aangezien er hier 21.000 brijken van noode zijn voor de herstelling, terwijl wij reeds gezien hebben dat de kleine toren in 1414 gebouwd in het geheel slechts 17.500 brijken bevatte. De hoeveelheid ijzeren staven die in de muren gemetseld waren, is ook bijzonder groot, en geeft een gedacht van de sterkte van het gebouw, waarvan de muren van de kuipe 0,70 m. dik waren. Hierb oven (bl. 175) zeiden we reeds hoe deze toren in 1793 en andermaal in 1794, door de Franschen erg beschoten werd. Er was geen sprake meer van herstellingen te doen, en de toren bleef staan, half in puinen en onbruikbaar tot in 1858, zooals wij verder zullen zien. Tot het jaar 1792, vindt men melding in de stadsregisters van het betalen der vierboeters. Dit jaar was het de weduwe van den torenwachter die dienst deed: ‘Betaelt aen Marie Jacoba Rousseau, weduwe van P. Verbanck, over een jaer haere gagie als vierboettege deser haevent, 32 gls. Aen Jacobus Adam, oock over een jaer gagie als vierboetere der vierboettorre in het fort, 32 gls.’ Na dit jaar | |||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||
is er enkel sprake van een ‘arboreur de pavillon, 1796’ of nog ‘pavillonneur aux signaux à l'entrée du port, 1802; payé à Cogge, arboreur de pavillon ou signaleur à l'entrée du port pour les batiments entrant’. | |||||||||||||
De voorloopige signaalmasten.Na het Fransch bestuur spreekt men van eenen havenseingever of haven-lichtgever. De signaalmast stond langs de haven, dicht van de duinen, daar waar de havendijk eindigde, op 740 m. afstand van den grooten vuurtoren, in Noordwestelijke richting. Een plan van 1833 toont de plaats aan, en noemt de mast nouveau fanal. Op de kaart van Vander Maelen, rond 1850, noemt men hem Nouveau phare. Op de Belgische kaart van 1: 40000e, van 1862, staat er Feu de marée. Deze mast staat afgebeeld in een potloodteekening van 1860, in het handschrift van Morael (archief van Nieupoort). De mast was voorzien van blokken om er gemakkelijk op te kunnen klimmen, en aldus de aankomst der schepen van zeer ver waar te nemen. Rond 1860 werd er nog een tweede mast geplaatst dichter bij de zee, enkel voor de dagsignalen. Deze mast staat vermeld onder den naam signal, op de Belgische kaart van 1: 40000e van het jaar 1862; ook nog op eene Duitsche kaart van Paasche. Deze mast stond op een duin die het peil 18 bereikte, en gelegen was op 50 m. west van den tegenwoordigen steenweg van Nieupoort naar de zee, en op 280 m. van het strand. | |||||||||||||
De oude vuurtoren vernieuwd.In 1858 was men eindelijk begonnen de oude vuurtoren te herstellen. Men kon hem natuurlijk niet meer inrichten om er riet in te branden. Er werd dus besloten den vuurtoren te moderniseeren. Daarom werd de spits van de naalde afgebroken, en een lanteern, voortkomende van den toren van Oostende, werd er | |||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||
op geplaatst; eene groote olielamp verving het stroovuur. De lanteern was 2,95 m. hoog, en had eene doorsnede van 2,20 m. De volled ige hoogte van den toren, tot aan het bovengedeelte van de lanteern, was nog 27,55 m. Er werd ook een balkon gemaakt die rond de lanteern liep, en voorzien was van een ijzeren balustrade. Op 1sten Januari 1863, zond de oude toren nog eens zijn licht over de haven, zooals in vroeger eeuwen. Maar, ondanks de verjongde verlichting, was de toren van weinig nut voor de scheepvaart, wegens den grooten afstand die hem van de Ysermonding scheidde; inderdaad, de toren stond op 1800 m. van de zee. Waarom plaatste men hem zoo ver in het land op het einde der XIIIe eeuw? Indien wij de oude topographie kennen, is dit zeer verstaanbaar. In 1280 had men een gedeelte van de Ysermonding ingedijkt bij middel van de Groenendijk, die dan nog een zeedijk was. Inderdaad, de groote duinen van Nieupoort Baden en Groenendijk Baden bestonden dan nog niet. Enkele groepen voorhistorische duinen belemmerden de monding van den Yser. Het maken van dijken en bijzonderlijk van sluizen in den Yser te Nieuwendamme, verhinderde grootelijks het in- en uitstroomen eener groote massa water, bij ieder getij; deze stroomingen knaagden vroeger de kust merkelijk af ten Westen van de rivier. Daar dit nu niet meer gebeuren kon, bracht de zee eene groote massa zand aan in dit gedeelte der monding, zoodanig dat er een nieuwe duinenketen ontstond, die den dijk geheel afzonderde van de zee. Vroeger stond de groote vuurtoren dus enkel op 260 m. afstand van de zee; de kleine toren stond op den dijk zelf, waar de zee bij hoog water tegenspoelde. Op de hierbij gevoegde teekening belet men dat de toren op een terp staat; deze verhevenheid was ongeveer drie m. hoog, rond van vorm, en had eene doorsnede, aan het bovengedeelte, van 18 m. Deze zonderlinge schikking kan ook gemakkelijk uitgelegd worden. | |||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||
De oude plans toonen alle de groote vierboete staande op den dijk van den Yser. Nu, integendeel, kan men nog zien dat de puinen van den toren op 72 m. van den Yser gelegen zijn. Juist rechtover den toren maakt de rivier eene bocht, waar zand en klei zich gretig nederlegden, zoodanig dat er daar schorren ontstonden. De groote vierboete, 1855
Op het geteekend plan van Jan Sappaert 1640, ziet men op deze plaats eene schorre in vorming. Wat meer zuidwaarts, staat er zelfs een klein fort in de rivier, op een schorre-eiland. Op een geteekend plan van 1725, staat de toren nog op den | |||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||
dijk. In 1818 (Rybens) vulde men deze schorren op, en een nieuwe dijk werd gemaakt zoover als men opgevuld had. De oude dijk, waar de toren op stond, was dus nutteloos geworden; men kon hem nochtans niet geheel afvoeren, aangezien de toren niet kon verplaatst worden. Daarom besloot men den dijk rondom den toren rond af te werken, in vorm van terp. Zoo hebben wij den ouden vuurtoren gekend, en zelfs geteekend, wanneer hij nog voorzien was van zijnen lanteern. Ziehier de afmetingen van dezen toren, volgens onze eigene opnamen ter plaats. Het gebouw was zeskantig; ieder kant was 3,70 m. breed; de doorsnede buiten gemeten was 7,40 m.; de volledige hoogte was ongeveer 30 m. met de windwijzer. Drie groote standvensters dienden voor de verlichting; eene stond ten Noorden, eene ten Noordwesten, de derde ten Westen. Eene kleine standvenster stond langs de Zuidoostkant, juist boven de ingangdeur. Zij werden alle nieuwgemaakt en gemoderniseerd in 1858, alhoewel ze dan van geen nut meer waren. Vroeger waren de vier vensters in spitsboog gebouwd; zij waren alle even hoog. De muren tot aan de naalde waren 0,70 m. dik, en gemaakt met brijken van groot formaat, genaamd moeffen. De afmetingen verschilden min of meer; er waren brijken van 26x12x6,5 centimeters; andere van 25x12x5,5 centimeters. Een huis voor de torenwachter werd ook nieuwgebouwd in 1858; het stond ten Oosten van den toren op 14 m. afstand; het was voorzien van een verdiep, en bestond nog in 1914; de afmetingen waren 6 m. op 9,50 m. De toren stond op een afstand van een kilometer van den N.W.-hoek der stad, in rechte lijn gemeten, Toen de oude toren nog eens dienst deed in 1863, werd de signaalmast langs de haven verlaten. De mast van Nieupoort Baden werd verplaatst in 1868 en gebracht op tet oosteinde van den Zeedijk, bij het staketsel. | |||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||
De tegenwoordige Vuurtoren.In 1881 begon men eenen nieuwen vuurtoren te bouwen, op 100 m. van de zee, langs den Oostkant en op 250 m. van de monding der rivier; in den nacht van 1en Oogst 1883, zond de nieuwe toren voor de eerste maal zijn rood licht over de wijde zee. De hoogte was 26 m; maar daar hij in de duinen stond, was de grond reeds aan het peil 5,70, zoodat het vuur het peil 31,60 bereikte. Vernield in 1914 gedurende den oorlog, werd hij nieuwgebouwd in 1923, en is nog eens voorzien van een rood licht zooals vroeger; nochtans eerst was het een vast licht, nu is het een bliksemlicht. Vroeger brandde men minerale olie, nu is het electrisch licht. Er bestaat een toestel voor acetyleengas dat werkt in geval van stroomonderbreking. In 1892 werd de oude vuurtoren min of meer in zijn vroegeren staat hersteld, en bewaard als oud gebouw. Het was inderdaad de eenige oude vierboete onzer kust die nog bewaard gebleven was; de laatste oorlog vernielde hem heelemaal, zooals zooveel andere kostbare gebouwen uit vervlogen eeuwen. | |||||||||||||
De vuurtorens in beeld.Er bestaan nog een groot aantal teekeningen en prenten die de oude torens afbeelden; ongelukkiglijk, alle zijn geen documenten. Voor wat de cleene vierboete aangaat, die reeds in 1793 vernield werd, weinig teekeningen zijn er van overgebleven. V. Du Plouich verbeeldt de twee vierboeten boven het plan van Veurne, waar men een algemeen zicht aantreft van Nieupoort; deze prent werd uitgegeven door Sanderus in 1641. De tweede teekening is deze welke wij hierboven bl. 174 beschreven hebben, en gemaakt werd door Reynoudt in 1715. De groote vierboete, die veel langer bestond, heeft ook een veel grooter getal teekeningen en ook fotos nagelaten. In 1822 werd er een steendrukprent uitgegeven naar de teekening van Hallart; de naalde is veel te kort naar verhouding van het ondergedeelte, en de toren staat op een terp, rondom voorzien van trappen; | |||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||
dit is enkel gesteund op de verbeelding van den teekenaar. Een exemplaar dezer prent is bewaard op het stadhuis te Nieupoort. In 1855 werd de toren in olieverf geschilderd door Gustaaf De Mazière: het doek meet 0,30 op 0,42 m. Dit is de beste teekening die men bezit; de kopij die wij hier geven (bl. 272) toont er een gedeelte van; wij mieken ze rechtstreeks naar de schilderij. Deze laatste werd geschilderd voor een lid onzer familie, en is steeds in de familie bewaard gebleven. Wij bezitten er eenekopij van in penteekening, van dezelfde grootteals de schilderij. In 1860 werd de toren in potlood geteekend; deze teekening berust in het archief van Nieupoort, in het handschrift van Morael. Noch de toren, noch de omgeving zijn juist. Eene teekening werd hetzelve jaar uitgegeven als houtsneeprent door P. Kesteloot, drukker te Nieupoort; A. Meynne geeft ze in zijn boek Histoire de Nieuport; ongelukkig staat de teekening averechts, hetgeen men gemakkelijk kan zien aan de omgeving, en ook aan de handteekening van den graveur. Er is ook een der stand vensters misplaatst. Nadat de toren op meer moderne wijze ingericht geweest was, vinden wij niets anders dan een houtsneeprent en eenige fotogravuren; de beste werd gegeven in de bijdrage van De Meyer, waar men tweemaal den toren toont, gezien van het Zuidoosten en van het Noordwesten. Om volledig te zijn, moeten wij nog twee afbeeldingen van de groote vierboete vermelden. Op een schematisch plan der haven van Nieupoort van 1416, staat de vuurtoren geteekend als een vestingtoren; ook op een schilderij, toegeschreven aan Lanceloot Blondeel (16e eeuw). De eerste teekening heeft geen weerde als document; de tweede verdient meer betrouwen, doch de toren is enkel in de verte gezien, dus weinig bewerkt. Nadat men den toren min of meer hersteld had in zijnen vroegeren staat, om hem te bewaren als oud gebouw, werden er meerdere fotogravuren van gemaakt; ze zijn natuurlijk van veel minder belang dan al de andere prenten, waarvan wij de voornaamste beschreven hebben. | |||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||
Geraadpleegde bronnen.Onze geologische opzoekingen ter plaats voor wat de oude topographie betreft.
| |||||||||||||
Kaarten en Plans.Onze geteekende kaart van de monding van den Yser rond de IXe eeuw, 1936 (onuitgegeven.)
K. LOPPENS. |
|