Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Zijdeweversvlaamsch.DE, buitenmenschen maken Vlaamsch dat ze verstaan van fransche of vreemddoende woorden. (Biekorf hierboven bl. 256). Hier is nog wat levende weversvlaamsch. 't Komt al voort uit den tijd van den zijdeweverthuiswever, die alles wat zijdeweven aangaat leerde van de Lyonneesche wevers die op vrage van Minister Rogier te Deinze een schole kwamen oprichten in de jaren veertig en de Deinzenaren moesten bekwamen in 't zijdeweven. Zoo werd, door 't invoeren van die nieuwe neringe, de armoede te keere gegaan tijdens de slechte jaren van d'eerste eerdappelplageGa naar voetnoot(1). Voor het alaam van den zijdewever dat hetzelfde was als dat van den lijnwaadwever bleef het oude Vlaamsche vakwoord in zwang en hield het klank tot op den huidigen dag. D'andere woorden werden vervlaamscht, hoewel 't nieuwe woord in het Vlaamsch oor geenen zin opleverde. Aan 't vervlaamscht woord werd in menig geval een Vlaamsch beeld verknoopt: Canette: kwa Nette; - het kleine palmenhouten kloske met zijdedraad, dat in de schietspoele gestoken wordt voor 't schieten van den inslag. Wanneer het kloske uit de schietspoele valt of de schietspoele uit den weefbak springt van de vliegende la', zegt de wever: ‘kwa Nette springt uit heur vel’. Compositeur: koppesteur; - wisje dat in den voorboom gestoken wordt bij 't inzetten van 't stuk. Ook bij 't afweven van 't stuk wordt de koppesteur ingestoken. Daarachter wordt nog een duim verre geweven (met katoen als inslag) omdat die reep toch later te rechte komt in de vuilmande. Deze bend moet dienen om in den voorboom te leggen van 't nieuw stuk. Daaraan | |
[pagina 278]
| |
zullen de ketendraden van 't nieuw stuk gewribbeld worden. De wever werd betaald per geweven elle. Bij 't aandraaien of wribbelen van circa 16.000 zijdedraadjes verdiende bij dus niets, zoodat de beste wever geen groote bate balen kon indien bij geen bedreven wribbelare en was. Bij de wribbelinge werd tot kleefstoffe zoete boter gebruikt gemengeld met sigarenassche. Daarom rookte de wever bij 't enden van zijn stuk, om de vier of vijf weken, een sigaar. De wribbelaar wribbelt nog voor de wevers van machiengetouwen, maar vroeger wribbelde iedere handwever, elk voor zijn stuk. Dechet: terzij; - al de afval en de ‘wullinge’ die bij 't weven onder 't getouwe valt, en terzij gesmeten wordt. Devideuse: tevedooze; - de vrouw die de zijde haspelt en den draad van de strengen op de haspels windt. HellewoordGa naar voetnoot(1); vermoed wordt dat die vrouwe met den meestergast heult, want 't is dezelfde die de haspels telt, 't aantal spoelen berekent en rekenschap vraagt bij 't vernieuwen van de spoelen. De thuiswevers plachten ommers den Zondag, uit tijdverdrijf, horlogieketens te vlechten van zijde gekeperd met peerdshaar en 't was gewoonlijk de tevedooze die 't uitbracht. Ze zat uit den aard van heur vak 't dichtste bij de kamer van den baas bij 't afwegen van 't gewichte van de ruwe, te scheren zijde. Force: de weverschaar; - platte schaar uit één stuk. Het steunpunt van de schaar ligt niet in 't midden van kruisende lemmers maar op 't ondereinde gelijk bij de suikertange. Jacquard djakkaard; - rolle van bordpapieren kaarten met gaatjes doorboord, die bevel geeft welke kammen zullen opgetrokken worden om de teekening | |
[pagina 279]
| |
te vormen. Moet de kam niet opkomen, zoo stekt een naaide in de kaarte van den djakkaard. Moet de kam wel omhooge, zoo past de naalde in een van de gaatjes van de kaarte die boven 't getouwe staat. De bloemen en teekeningen werden alzoo door den djakkaard overgezet in een spel van gaten en naalden. Vroeger zat een tweede man boven 't getouwe om de kammen op te halen langs verschillende treksnoeren, al naar 't bevel van den wever bij 't lezen van de teekeninge en 't schieten met de handspoeleGa naar voetnoot(1). Voordien bestond toch algelijk de gewone ‘rolle’, boven op 't getouwe gesteld en in beweging gebracht door de galge. Die rolle beval alleen, bij 't optrekken van de kammen, dat al den glans van onder lag, bij 't weven van satijn, in tegenstelling met 't platwerk - bij taffetas en faille - waar de glans van onder en van boven ligt.
Longueur: lageur; - dit is de afstand van 't gereedschap (de kammen) naar den ketenboom.
Marche: 't geterd. - de voetterden die 't kruise van de twee ketenvlakken doen gapen en die zoo de muile opensperren voor 't ontvangen van den inslagdraad.
Organsin: aarelsijn; - (ital. organzino) ketenzijde met gekeperden draad die twee keeren door den twijnmeulen trekt, in tegenstelling met de inslagzijde (trame).
Pincette: pikset; - 't klein tangske om de ‘uiltjes’ uit te pikken, de ‘balken’ uit te priemen en de ‘plakkinge’ uit te zuiveren na de weefte. Uiltje: is teweeggebracht door een gebroken scheute; den end verliest zijn schietspoele, maar nadien loopt bij weerom in. De draad die buiten de weefte zit is 't uiltje. Balke: is de scheute waar de draad tot op zekere lengte te dikke gesponnen was. Plakkelinge: is 't aaneenkoeken van draden uit de | |
[pagina 280]
| |
keten. (fransch: tenue). In plaats van te dweersen loopt draad onder 't kruise van de twee ketenvlakken en daardoor ontstaat een striepke dat moet weggepriemd worden door 't pikset.
Polissoir: Poeldesoor; - is 't stalen spaan met verdunden onderrand om 't geweven schootvlak, van den voorboom naar de kammen, glad te scheren en te doen glanzen. Hier kon de Vlaamsche zijdewever geen ander woord gebruiken, want de lijnwaadwever zette den glans met 't hespebeen. Met 't hespebeen wreef hij over 't lijnwaad tot het blonk. De Lyonneezen voerden het metalen spaan in, dat toeliet over een grooter vlak te strijkenGa naar voetnoot(1).
Quart de Pouce: Kattepoes; - 't drieluikig vergrootglas van den zijdewever om de per duim geschoten draden te tellen, en alzoo de dichtheid van het weefsel te bepalen. Hij telt op 't grondlvak van den kattepoes (oppervlakte: 't vierde van een vierkanten duim) en vermenigvuldigt met vier. Heeft de wever te veel scheuten, zoo zal hij de weeflade wat zachter moeten toeslaan. Het aantal te schieten scheuten wordt op voorhand vastgesteld door den werkgever bij 't afleveren van den ketenboom. Onverwachts wordt 't aantal scheuten bij steekproeve naargeteld door den meestergast, die den kostprijs moet berekenen naar gelang 't gewichte van de zijde. De kattepoes is dus 't verraderlijk ding dat den baas bij machte stelt de behendigheid van den wever na te gaan.
Roquette: Raakeerde; - bobijne van den haspelmeulen en bevrocht door de tevedooze.
Verge: vizze; - esschenhouten roede die achter de kammen gestoken wordt om de schering te doen dweersen. | |
[pagina 281]
| |
Dat alles komt te passe bij 't getouwe van den handwever. Bij de machine-getouwen, vooral bij deze die kunstzijde weven, en steke 't zoo nauwe niet meer. De handwever verdiende in de jaren '80 dertien tot veertien goudfranken daags. Dezelfde wever won bij 't zelfde werk in 1935 nog met ruize dertig van onze kranke frankskes.
Om te sluiten nog een nieuwerwetsch klankwoord. Een wever wien ik vroeg hoe hij 't stelde, zei mij dat d' oogen niet meer mee en wilden, en dat hij t' oud was om nog te trekken van: 't Kristusfonds d.i. 't Krisisfonds. De sukkelaar verwarde blijkbaar de nieuwe sociale wetgeving met de oude kristelijke liefdadigheid, In zijn verstorven oogen is Kristus- en Krisisfonds en de steunverleening aan werkloozen en werkonbekwamen, al één schemeringe geworden.
Vrage: Zijn zulke als bovenstaande klankwoorden niet geslopen in de tale van den Izegemschen borstelmaker? Naar mijn weten werd die neringe te Izegem in de zelfde jaren en onder den drang van de zelfde omstandigheden in 't leven geroepen. G.P. Baert. |
|