Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| ||||||||||||
[Nummer 10] | ||||||||||||
Westvlaamsche ZantenHET is thans meer dan ooit tijd geworden om ons oude taaleigen op te schrijven. Na den oorlog is er veel schoon oud taalgoed uitgestorven. Er bestaat een te groote breuk tusschen 't jong en 't oud geslacht. In 't spreken kan men dat dagelijks opmerken. Een voorbeeld: in 't Noorden zeggen de oudere menschen agein al voor opnieuw, van her. Een prachtwoord, dat verwant is met het Eng. again. Welnu door de jongeren wordt dit woord haast nooit meer gebruikt. Een stervend woord. En zoo zijn d'er vele. 't Is jammer dat 't gebeurt. En d'er wordt niemendalle voor gedaan om onze schoone tale te sparen, niet in den zin van een dood verzamelingsstuk maar als een jong en krachtig levend wezen. Wij weten dat de meeste lezers van Biekorf trouwe speurders en snuisteraars zijn in den taalschat van hun geliefde volk. Maar d'er wordt nog te weinig naar den korf gebracht om gespaard te worden voor de | ||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||
wetenschap en voor de komende geslachten. Elke lezer van Biekorf kan en moet meehelpen. Iedereen moet opschrijven en opzenden wat hij weet en hoort. Wij zuil en hier een langen reesem woorden en wendingen laten verschijnen. Maar dat is een kleinigheid tegenover het werk dat door samenwerking zou kunnen tot stand gebracht worden. Hoe dadde? Wel b.v. wij hebben in onze vorige lijst eenige namen van 't kinderspel anderwatten, allewatten, kudden, enz. meegedeeld. Wij zouden gaarne weten hoe dit spel in al de plaatsen van 't Wvl. taalgebied genoemd wordt. Wij zouden eens nauwkeurig willen weten hoever het gebied zich uitstrekt waar men smok zegt in stee van pieper (Ned. zoen). De lap dien men de kinders tegen 't kwijlen en 't sturten (morsen) voorbindt, heet bij ons in 't Noorden een kwijlebabbe, en in 't Zuiden een zeeverlap of een bavette. Wij wenschen de verspreiding dezer woorden te kennen. Dank voor de inzendingen. | ||||||||||||
Woordenlijst
|
Babbe (vr.) en Kwijlebabbe (Dudzeele, Westkapelle, Knokke): lap dien den kinders tegen 't kwijlen en 't sturten voorgebonden wordt. Fr. ba vette. Een pracht woord! Verg. Ned. babbaard, Nederduitsch: babbert = kwijlend kind. Verwant met babben = simplex van babbelen (verg. Fr. bavard en baver). Elders ook zeeverlap genoemd, maar niet in 't Noorden waar men het ww. zeeveren niet kent (men zegt kwijlen). Het Fransche woord bavette dringt binnen. Zie onze vrage hierboven. Loquela hoorde Kwijlebabbe te Brugge. |
Bal in den hoed (Knokke): naam van een kinderspel waarvan hier de beschrijving volgt. Tegen een hage of een muur wordt er een rechthoekig kamp gemaakt. In een reke in de richting van den muur graaft men zooveel putjes of legt men zooveel klakken (bij de knechtjongens) met de klippe naar voren als er spelers zijn. Elke speler bezit zes steentjes en één stokje (keerse genoemd) die achter zijn putje of hoed gelegd worden. Speler A is-t-er aan. De andere spelers gaan achter hun putjes staan. Speler A rolt met een |
bal vanaf een schreve naar de putjes. Rolt hij in zijn eigen hoed, dan moet hij den bal naar de intusschen weggeloopen spelers smijten. Deze mogen enkel het kamp verlaten wanneer de bal in een hoed ligt: anders kost het hun een steentje in den hoed. De getroffene moet een steentje in zijn hoed leggen en is er aan. Wordt er niemand getroffen, dan moet A een steentje in zijn eigen hoed leggen en herbeginnen. Rolt de bal in den hoed van een anderen speler, dan moet deze smijten met het zelfde gevolg als hierboven. Rolt A in geen hoed, dan mag hij herbeginnen. Zes steentjes tellen voor een keerse. De speler, wiens zes steentjes in den hoed liggen, moet zijn keerse achter zijn hoed planten. Wordt er een keerse omgerold, dan begint het tweede deel van 't spel. |
Speler, wiens keerse ommegerold wierd, moet lijden (uitspr. lien): hij moet tegen den muur staan met weggebogen hoofd. Op eenigen afstand wordt een schreve getrokken, vanwaar de andere spelers drie keer naar den lijder mogen smijten met den bal, zoo hard zij kunnen. De speler, die de keerse omrolde, mag eerst smijten. De andere volgen in de orde van hun aantal overschietende steentjes. Treft een smijter niet, dan moet hij den staander dekken en zelve de smeten vangen. Enz. tot dat er maar één speler meer overschiet: de winner. |
Bij de meisjes is het tweede deel korter: speelster, wier keerse omgerold wierd, mag kiezen tusschen een zeker aantal lepels (slagen op den rug) of fersetten (nepen). - Vgl. De Bo i.v. Jaarspel, Jaren. |
Bastebeiers (Knokke): naam van een giftkruid: Solanum dulcamara Ned. bitterzoet, een soort nachtschade met peerse bloemen en roô beiers. Ook de zwarte nachtschade (Solanum nigrum) heet alzoo. Basten = barsten. 't Volk vertelt dat de buik barst der kinders, die de roô beiers of bastebeiers eten. De verklaring van den naam moet nochtans in de oude medicijne gezocht worden toen een aftreksel van dit kruid ingegeven wierd aan personen, die inwendig gekwetst of geborsten waren. Zoo schrijft Dodoens in zijn Kruidboek over de Alfsrancke oft Dulcamara: ‘Het sap daer van wort oock voor seer goet ghehouden te drincken gegeven den genen die ghevallen, geslagen, en van binnen gheborsten oft gbequetst zijn: want men gelooft dattet tbloet, twelck binnen den lijve geronnen is, ontdoet ende scheyt, ende door de pisse afiaegt: ende mits dien ghenesen can ende heylen al tgene datter gequetst is’. |
Over den naam Dulcamara (Gr. glycypicris) zegt Dodoens: ‘welke naemen soo veel in onse taele beteeckenen, al oft |
men seyde Bitter-soete, oft Soet-bitter cruydt, om dat de bladeren daer van gheknauwet zijnde, eerst eenen bitteren, ende daer nae eenen soeten oft smetsen smaeck hebben’. (Smetsch = zoutloos, fleeuwsch). |
De Bo geeft: elfsrank, dulle kamare, berstebeziën. |
Bij PaqueGa naar voetnoot(1): stinkend hout, wild kalishout, zoet en bitter. Deze plant heeft een bloedzuiverende kracht. |
Berewulf. Zie hierboven bl. 228. Te Westkapelle wordt er door de kinderen veel berewulf gespeeld. Een spel zonder vaste regels: deze die er aan is, is berewulf en moet de andere spelers zoeken en pakken. |
Beschot. Zie hierboven bl. 228. Wij vernemen uit Westkapelle: ‘Het woord beschot slaat hier alleen op de opbrengst, De terwe schiet goed dit jaar, d.w.z. geeft meer dan een middelmatige opbrengst. Wanneer de terwe te vroeg legert, zegt men algauw: 't beschot van de terwe gaat weg zijn, d.w.z. zij gaat alleszins maar een middelmatige opbrengst meer geven. Een jaar met goede opbrengst is een beschottig jaar. Beschot wordt ook voor de andere veldvruchten gebruikt: aardappels, beeten, enz.’ |
Beug: uitspraak in 't Noorden van beu. Verg. buig = bui. |
Beuter kletsen (Knokke): het kinderspel (Epostrakismos) waarover Guido Gezelle zoo schoon geschreven heeft in Biekorf III, 1892. bl. 262 en vv. Een platte steen of schelfer wordt rakelings langs 't water gebotst zoodat hij verscheidene keeren opspringt. Fr. faire des ricochets. De Bo: beuterplas, enz. Wie kan ons uitleggen wat dat spelletje met beuter te maken heeft? |
Beuzelinge (Dudzele, Knokke): de ingewanden. |
Biesworm (Knokke): de larve van een soort vliege, de runderhorzel (Hypoderma bovis), die in 't lichaam van de koeien leeft en op den rug kwaadaardige bulten of etterbuilen veroorzaakt. De bieswormen maken 't leêr kapot. Zij moeten uitgenepen worden. |
De zwarte puntjes, die ontstaan in de vetkliertjes van 't aangezicht der menschen en die kunnen uitgenepen worden, heeten ook bieswormtjes. |
De Bo schrijft Bijsworm. De uitspraak die wij hoorden was altijd biesworm, met lange i. Bies hoort bij den Indogerm. wortel bheus = zwellen. |
Biezetje (Knokke): strieptje. B.v. ‘de kerke is herschilderd: 'n biezetje langs de bogen’. |
De Bo: bieze = lintje langs den zoom of op den naad van een kleed genaaid. |
Bille, Billetje (Knokke): een billetje winnen = een spelletje winnen. Meest gebruikt in 't kinderspel. Er moet ergens in W. Vl. ook gezegd worden: zijn pil verdienen = zijn deel verdienen, een voldoende hoeveelheid winnen. Maar waar? |
Blare: naam van een koe, die witte plekken heeft. (Zie De Bo). Uitdrukking te Dudzeele: van entwadde scheên lik blare van heur kalf = gemakkelijk van iets scheiden. |
('t vervolgt).
Jozef De Langhe.