Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Poging tot herinrichting der Broederschap.MET de jaren was intusschen de eerste vurigheid der leden zeer verkoeld. Ludovicus Muylle, die noch rust noch duur kende in zijn devotie tot O.L.V. van Halle, had willen nieuw leven in de broederschap steken door het bekomen van een novene, waaraan hij talrijke aflaten had willen zien verleenen door den Paus. Na lang aandringen, eischte de pastoor, om met opzet den vooruitstrevenden deken van zijn betrachtingen te weerhouden, de herinrichting van de bestaande broederschap door het aanvaarden van nieuwe standregelen, die door eenieder zouden kunnen onderhouden worden en aan den bisschop ter goedkeuring moesten voorgesteld. Eerst dan zou er kunnen sprake zijn van een aanvraag om aflaten te RomeGa naar voetnoot(1). Deze voorwaarden waren voor den deken zwaar genoeg om hem een tijd lang van zijn plan te doen afzien. Hij wist immers even goed als de pastoor dat van de vroegere statuten, door den bisschop opgelegd en voorgeschreven, er maar drie (in verband met de begrafenis van de leden) meer onderhouden en nageleefd werden. Eindelijk in 1777 komt Muylle toch bij den pastoor aankloppen met een schets van nieuwe standregelen en de aanvraag om een novene met de verlangde aflaten. De pastoor kon nu wel niet verder dan het verzoekschrift onderteekenen, wilde hij niet in wrijving komen met de ijverigste voorstaanders der devotie. Niettemin stuurde hij onmiddellijk een omstandig verslag op naar het bisdom, over den toestand van de broederschap, vooral met het oog op de ingeslopen misbruiken sedert haar ontstaan. Persoonlijk is hij van meening dat deze godsvrucht tot O.L.V. van Halle | |
[pagina 221]
| |
met de dood van deken Muylle zal uitgediend hebben en dat het niet noodig is deze devotie te doen herleven aangezien er in de parochiekerk een confrerie ter eere van O.L.V. (nml. van den H. Rozenkrans) bestaat. Aan de briefwisseling kwam een einde door een schrijven waarin de bisschop zijn ontevredenheid uitdrukte over de bestaande confrerie, en de aanvraag van de novene verwierpGa naar voetnoot(1). Aldus bleef de toestand ‘statu quo’ zooals de pastoor het verlangd had en werden verdere moeilijkheden voorkomen, die bij een mogelijke afschaffing van de broederschap zouden ontstaan zijn. Maar aldus ook was de broederschap, die de noodige herinrichting bleef ontberen, gedoemd om stilaan uit te sterven. | |
De schilderij te Halle.En toch zou de deken nog een laatste poging aanwenden om er het leven in te houden. Tegen Pinksteren van het volgende jaar (1778) liet hij een schilderij maken, in aandenken van een soort mirakel dat gebeurd was in 1760 bij de terugreis uit Halle. Het wonderfeit zou zich voorgedaan hebben ten gunste van een landbouwer uit Haringe, zekere Petrus Dever, wiens wagen van den steilen berg, bij Geeraardsbergen, met gebroken remtoestel nederrolde en dreigde te pletter te loopen; de medereizigers, bewust van hun gewissen dood, aanriepen O.L.V. van Halle en op het eigenste oogenblik hield de wagen, midden op de helling, stil. Hierbij liet hij nog een kostelijk kleed maken, waarvan het borststuk met zilveren platen versierd was, en dat bestemd werd voor het Mira kelbeeld te HalleGa naar voetnoot(2). Het lag immers in de gewoonte dat de broederschappen, in de verschillende steden en dorpen opgericht, een kleed schonken aan hun Patrones. Ond er de processie hadden de leden van de Broederschap dan het voorrecht het Wonderbeeld, versierd met dat kleed, te | |
[pagina 222]
| |
mogen dragen in den ommegang van de eene kapel tot aan een volgende.Ga naar voetnoot(1) Zoodra de schilderij gereed was, werd zij in het huis van den deken tentoongesteld. Heel natuurlijk werd zij druk bezocht door het volk, dat die wonderbare gebeurtenis als een echt mirakel verklaarde. De deken hoewel persoonlijk ervan overtuigd, durfde dit wonderfeit niet als een mirakel doen doorgaan en noemde het gewoonweg een ‘bekomen weldaad’.Ga naar voetnoot(2) Met Pinksteren werd de schilderij en het kleed medegenomen naar Halle waar ze aan de kerk werden geschonken. Dat bij deze gelegenheid het aantal bedevaarders veel grooter was dan naar gewoonte, hoeft niet bewezen. Of het kleed te Halle nog bestaat weten wij niet; in ieder geval is de schilderij heden nog te zien te Halle in een der zijkapellen (kapel van Trazignies) der kerk en stelt het wonder op de volgende manier voor. In het dal links ligt Geeraardsbergen, opduikend achter de oude stadspoort. Op het voorplan en rechts rijst ‘De Geraerdsbergh by stadt’ met, midden den steilen bergweg, den ouden vlaamschen disselwagen, bespannen met de witte wijte. De paarden voortgestuwd door den nederloopenden wagen, slaan op hol; vruchteloos tracht de voerman, gezeten op het derde paard, de dieren in te toomen. Hij heeft reeds zijn muts verloren | |
[pagina 223]
| |
en is op het punt zelf van zijn paard te vallen om onder de wielen verpletterd te worden. Verschrikt en verwonderd blikt hij naar den hemel. Een vrouw, dreigend langs voor uit den wagen te vallen, slaat smeekend haar armen ten hemel. Boven links aan den blauwen hemel verschijnt O.L. Vrouw met het Kind op haar schoot. Kalm en welgevallig blikt zij op den kloeken engel die vóór de steigerende paarden staat en heel het gevaarte in zijn vlucht tegenhoudt. Twee pelgrims die achter de wagen komen gestapt zijn getuige van het wonder en blikken dankbaar op naar hun Hemelmoeder. Onderaan rechts lezen wij volgende verklaring der voorstelling, in berijmde bewoordingen, die van het diepe geloof en den dichterlijken eenvoud van deken en rederijker Muylle getuigen: Als hondert seventhien en 't sestig wierd geschreven
Het Broederschap van Hal tot Haerijnge verheven
Keert van syn bedevaerd, den Geraerdsbergh by stadt
Den wagen nederloopt, sonder gespannen radt.
De peerden niet gewoon, gebergten neer te commen,
Den voerman viel der van, dies cond die niet intoomen.
Nateur noch menschens hulp, maer Maria van Hal
Onghindert houdt hem staen, in 't midden van den val.
| |
De afbeelding te Haringe.Na zijn gift aan de kerk van Halle, was deken Muylle van plan een gelijke, doch veel grootere, voorstelling te bezorgen aan zijn parochiekerk. Doch op eigen gezag vermocht hij dit niet en moest daarom eerst de toelating bekomen van den pastoor. Hoewel deze hem geweigerd werd, bezit de kerk van Haringe toch een schilderijtje dat het wonderfeit voorstelt. Hoe is dit er gekomen? Vooraleer onze bescheiden verklaring hierover te geven, moeten wij eerst den vorm en den aard dezer schilderij bespreken. Het ovaalvormig doek (± 70 cm hoog) is langs beide zijden beschilderd. De voorkant is een getrouwe weergave van de grootere schilderij uit Halle; enkel het onderschrift ontbreekt. Op de keerzijde is dezelfde | |
[pagina 224]
| |
O.L. Vrouw, als uit het verschijningstafereel, afgebeeld, gezeten op de wolken en omgeven van engelkopkens. Zij is in 't rood gekleed en heeft een breedgolvenden blauwen mantel om. Op haar schoot houdt zij het Jezus-Kind dat zich blijkbaar inspant om aan de zorgzame handen van Moeder te ontsnappen; bekommerd blikt het neer opde wereld, die op de benedenruimte door bosschen, heuvels en torens werd afgebeeld. Tusschen Maria en de aarde zweeft een grootere engel die naar de wereld wijst en vragend naar Maria en haar Kind opziet. Hij wacht het bevel af om dadelijk zijn zending te vervullenGa naar voetnoot(1). Blijkbaar zijn beide voorstellingen tafereelen van éénzelfde Wonder-voorstelling. Op het eerste tafereel (hemelscène) heeft Maria den noodkreet van haar dienaars vernomen. Het Jezus-Kind zou zelf willen ter hulp snellen, doch een engel biedt zich aan om ter bescherming naar de wereld uitgezonden te worden. Het tweede tafereel (wereldscène) toont ons hoe de engel zich van zijn zending kwijt. Gezien de ovale vorm en de dubbele beschildering is het doek hoogst waarschijnlijk het middenstuk van een vroegere standaard of processievaan, zooals wij er nog aantreffen in de kerk te Haringe. Mogelijks werd deze schilderij en standaard reeds het volgende jaar (1779) gemaakt, om voortaan te dienen als banier op den bedevaarttocht naar Halle. Het is zelfs niet heel onwaarschijnlijk dat het verklarende onderschrift op de vlag zelf geborduurd of geschilderd werd. Toen de standaard versleten geraakte, zal men het middenstuk in een omraming gestoken hebben en onderaan, op een houten bord, het opschrift hebben overgeschreven, zooals wij dit nu nog aantreffen in de kerk van Haringe, boven op de kas waarin het beeld van O.L.V. van Halle geborgen zit. | |
[pagina 225]
| |
Verval en Einde van de Broederschap.Met de zooeven vermelde opflakkering, zag deken Muylle ook het einde van zijn leven naderen, zonder zijn droomen en hartewenschen vervuld te zien. Na zijn dood zou, zooals pastoor Vormezeele het voorzien had, de broederschap stilaan doodkwijnen, bij gemis aan iemand die de belangen der Confrerie ter harte nam. Wat de tijd nog niet had kunnen uitsluiten, werd voltooid door de Fransche Omwenteling. Sedertdien is de devotie tot O.L.V. van Halle niet veel meer dan een plaatselijke godsvrucht, die zich beperkt tot een maandelijksche processie te harer eere op ieder derden Zondag van de maand. En nog was deze processie oorspronkelijk de maandelijksche processie der confrerie van het H. Sacrament (1734) waarin het Hallebeeld dienst deed als O.L. Vrouwbeeld. - In de Rozenkransprocessie, op den eersten Zondag der maand, werd O.L. Vrouw van den Rozenkrans omgedragen. - Met het uitsterven van de H. Sacramentsbroederschap, geraakte ook de instelling en het doel dezer processie vergeten. De traditioneele processie werd behouden, maar werd stilaan betiteld en aanbevolen als processie ter eere van O.L.V. van Halle, zooals zij nu nog maandelijks van op den predikstoel wordt afgekondigd. Buiten deze maandelijksche processie is er geen spoor meer van volksdevotie, hoewel u iedere Haringenaar het bedevaart-mirakel van O.L.V. van Halle zal weten te verhalen. Jammer genoeg werden de schaarsche overblijfsels van de oude Halle-devotie, in de verleden eeuw, vervangen door een nieuwe Maria-devotie en een nieuw... Mariabeeld onder de aanroeping van O.L.V. van Salette. Een Missieprediking (1921) liet in de kerk van Haringe, zooals elders te allen kante, een beeltenis na van O.L. Vrouw van Altijddurenden Bijstand..... Zoo werd eens te meer een eigen vrome overlevering miskend en verdrongen door uniforme vreemde beelte- | |
[pagina 226]
| |
nissen en aanroepingen. Doch wij mogen vast hopen dat de ingesluimerde overlevering weldra zal ontwaken en herleven, O.L. Vrouw van Halle ter eere en de vrome inwoners van Haringe ten bate. A. Deschrevel. |
|