Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
[Nummer 7-8] | |
De Oude Vuurtorens van Nieupoort.IN de oude archiefstukken van Nieupoort noemt men de vuurtorens, de vierboeten. Sommige schrijvers leiden dit woord af van het oud woord boeten, dat beteekent: vuur opstoken, ansteken. In het oud fransch vindt men bouter le feu; van daar boutefeu voor kanonnier. Nochtans hier is de oorsprong eerder te zoeken in het oud woord boet, beteekenend hut, huis; hier: toren, waar vuur aangelegd wordt. Al de schrijvers die over de vuurtorens van Nieupoort geschreven hebben, zeggen dat er twee zulke gebouwen bestonden, die gemaakt werden onder Gwijde van Dampierre in 1284. Maar indien men alles onderzoekt, moet men vaststellen dat dit enkel op overlevering rust; de archieven spreken er niet over. | |
De eerste vierboete.Er moest nochtans reeds zeer vroeg een vuurtoren geweest zijn bij Nieupoort, daar er sprake van is in | |
[pagina 170]
| |
het begin der xive eeuw. In een register van eigendommen van 1313, spreekt men van een persoon van Nieupoort genaamd Hanin de vierboetere; welnu, wanneer er een vierboeter is, moet er ook een vierboete zijn. Een halve eeuw later, in 1367, leest men in een charter van privilegiën gegeven aan de kooplieden van Castilië: ‘Item que pour le sauvement des diz marchands, leurs biens et neifs, ils soient ordonnées encontre les costières de Flandre sur le mer, à Dunkerke, Nieupoort, Ostende, Blankeberghe, nouvelles lumières et vierbotes, si comme soulaient estre en vieulx temps’.Ga naar voetnoot(1) Het einde dezer zinsnede laat verstaan dat er reeds sedert langen tijd vierboeten bestonden, daar er alleen sprake is van de reeds bestaande te vernieuwen, zooals ze waren in oude tijden. Het is dus zeer waarschijnlijk dat er te Nieupoort reeds eene vierboete bestond in 1284. | |
De groote en de kleine vierboete.Men spreekt reeds van een vuurtoren in de rekeningen van 1388-1389; er is ook sprake van het maken van een houten vuurtoren (De Meyer). In 1414 wordt er een steenen toren gebouwd, genaamd Cleene vierboete, in vervanging van de houten stelling, die vernietigd was door brand: ‘Huke Pieterszonen, lanternemakere, omme te makene de hoornen van eenre groter lanterne, omme in ghebreike van eenre houtinre vierboete, die verbrand es, meide met kersen ter zee ward te lichtene’. Verder: ‘Venant stile, van XVII 1/2 M (17.500) stenen ter Yde ter vierboete te redene omme hier an eene nieuwe vierboete te orborne, 4 s. van den duust, val. 3 L. 10 S.’. Vannérus, Rijksarchief Brussel Reg. 36717, rekeningen. Men ziet dat er voorloopig een lanteern met keersen | |
[pagina 171]
| |
gebruikt werd, in afwachting dat de steenen toren zou opgebouwd zijn. Vermoedelijk was er in 1284 nog maar één vuurtoren. Inderdaad, in de oudste rekening der stad, van 1388-1389, spreekt men enkel van één vierboete (De Meyer). Indien men het noodig vond in 1389, een keerslicht te plaatsen dichter bij de zee dan de groote vierboete, dan is dit enkel toe te schrijven aan het feit, dat de zee zich reeds merkelijk achteruit getrokken had, sedert men den grooten toren gebouwd had, t.w. door het ontstaan van nieuwe duinen. Benevens deze twee steenen vuurtorens, vond men het nog noodig in 1425 een schip te voorzien van twee lichten; dit schip moest uitvaren en dienen als vuurtoren (Stadsarchief, Nieupoorts jaarboekje 1875). Men zegt niet welke soort van verlichting men gebruikte, maar vermoedelijk waren het lanteerns met roetkeersen. In Blankenberghe was er in 1394 een lanteern aan een mast gevestigd, waarin men een olielamp brandde; men noemde dit de viermast. De lamp bestond enkel uit een aarden panne, voorzien van olie en een lament (erdinne vierpanne). Daar de panne te breekbaar was, werd ze, in 1419, vervangen door een looden lamp, genaamd looten olybusse (Vanden Bussche). In 1772 had men in Oostende het riet vervangen door steenkolen; men dacht aldus een veel sterker en gestadiger licht te bezitten. Maar reeds in 1776, dus vier jaar later, moest men er van afzien. Bowens zegt het volgende, in zijne Jaerboeken van Oostende, 1792: ‘In den nagt tusschen den 17 en 18 September [1776] heeft men eerst den vuertoren met reverbeers verlicht, gemaakt door Franciscus Moqué, meester blekslager dezer stad. Deze nootzakelyke veranderinge wiert gedaan ter oorzaecke dat de feilen winden het kool vuer uyt de roosters deden wayen en alzoo het noodig licht uytdoofden.’ Zooals wij reeds gezien hebben, plaatste men in 1389 te Nieupoort een keerslicht of keerslanteern op eene houten stelling. In 1414 wordt er eindelijk een tweede | |
[pagina 172]
| |
steenen toren gebouwd, genaamd cleene vierboete, ter plaatse genaamd Ter Yde... Van welke yde is er hier sprake? Wij zullen verder zien dat de kleine vuurtoren op ongeveer 260 m. ten noordwesten van den grooten toren stond; welnu, op 66 m. ten noordwesten der cleene vierboete, lag de monding van eene kunstmatige kreek, die het water der duinen van Oostduinkerke afloste. Deze waterloop werd natuurlijk maar gegraven nadat al de duinen van Nieupoort-Baden en Groenendijk-Baden zich gevormd hadden, dus rond de xve eeuw. Op het plan van J. van Deventer, van 1560, is deze kreek afgebeeld. Wij zelf vonden er de monding van terug, tijdens het maken van de vlotkom. In 1922 zagen wij nog eens deze monding, die dan geheel bloot lag ten gevolge van het instorten van den dijk gedurende den oorlog. Blijkens de oude teksten, noemde men deze monding ook Ter Yde, zooals vroeger de monding der VenepeGa naar voetnoot(1). Andere plans en kaarten der xviie eeuw verbeelden nog deze waterloop, die zich uitstrekte tot rechtover de tegenwoordige Oostduineleet. Een geteekend plan van 1725 toont ook nog de monding of yde aan, die volgens onze metingen ter plaats, 20 m. breed was. Sommige schrijvers hebben deze Yde verward met Nieuwe Yde die bij Oostduinkerke lag, en zoo gedacht dat er hier sprake was van een vuurtoren van Nieuwe Yde. Volgens G. Tanghe, noemde men nog in 1866 de haven van Nieupoort, Nieuwe Yde. De yde bij de kleine vierboete verdween in 1818, toen men den havendijk verlengde en verplaatste; maar zooals men ziet, was de naam nog bewaard gebleven in 1866, en overgegaan op de haven zelf. Wij moeten hier ook nog uit besluiten, dat eene yde niet noodzakelijk langs de zeekust lag, en soms, zooals hier, geheel kunstmatig voortgebracht was. Inderdaad, deze yde lag op 1400 m. | |
[pagina 173]
| |
van de zee verwijderd, en vormde een inham in den linkeroever van den Vser. Nevens de vuurtorens stond er een huisje, genaamd Riethuis, waarin de bundels riet of stroo geborgen werden, die in de torens moesten verbrand worden voor de verlichting. In 1422 vernieuwde men het bovengedeelte van den grooten toren, alsook in 1443, wanneer men de ankers vernieuwde en den windwijzer. In 1475 werden de naalden van de twee torens hersteld. In 1476 miek men schuilplaatsen in de torens voor de vierboeters. In 1591, herstelling van den grooten toren, ten deele vernield door brand. In 1613 herstelt men denkleinen toren, die dreigde in te vallen (De Meyer). De Nieupoortenaar J. Marchant, baljuw van Nieupoort, beschrijft de vuurtorens in zijn werk Flandria commentariorum lih. IIII descripta, dat verscheen in 1598. - ‘Men ziet eene vuurbake of kleinen steenen toren waarin, gedurende den nacht, een riet en stroovuur schittert, om de schepen te geleiden en hun de zandbanken te doen vermijden, zoolang de tij aan 't stijgen is; men ziet dergelijke vuurtorens te Oostende, Blankenberghe en in het dorp Heyst; zij bevinden zich buiten de steden en worden vierboeten genaamd, naar het vuur van riet en stroo dat men er in aansteekt.’Ga naar voetnoot(1) Het is omdat men stroo en riet brandde in de vuurtorens, dat men deze op oude prenten en kaarten verbeeldt, rookende gelijk de schouwe van een bakkersoven. De stadsrekeningen vermelden hoeveel bundels stroo men jaarlijks verbrandde; aldus de rekeningen van 1738: ‘Betaeld aen Jacob Missuwe, lantsman op de prochie van Oostdunckercque, over leverynghe van 2600 gheley schooven tot oirboir van beyde de vier torren staende aende havent deser stede..... 91 guldens.’ | |
[pagina 174]
| |
In 1738 verbrandde men 2700 schoven. Indien het verbruik regelmatig was, dan zou dit ongeveer zeven bundels per nacht zijn, maar dit was het geval niet. Men verlichtte maar bij stijgende tij, van zoohaast er water genoeg in de haven was, om tusschen de zandbanken te kunnen binnenvaren. In de korte zomernachten moest het menigmaal gebeuren dat men geen licht moest geven, wanneer de tij laat in den nacht kwam. | |
De nieuwe kleine vuurtoren van 1716.In 1716 werd de kleine toren geheel herbouwd. Het bestek der werken berust nog in de archieven der stad, en werd opgemaakt in 1715 door Reynoudt. Een goed plan en eene gebrekkige teekening, ook van Reynoudt, toonen ons hoe de kleine toren er uit zag in het begin der xviiie eeuw. Het gebouw was achtkantig, ieder kant was 2 m. breed: de doorsnede buiten was 4,80 m.; de muren waren 0,70 m. dik. De loodrechte muren of het ondergedeelte, genaamd de kuipe, was 6,76 m. hoog; de naalde was 9,25 m. hoog, dus merkelijk grooter dan het ondergedeelte, hetgeen een zonderling uitzicht gaf aan dezen toren, die in het geheel maar 16 m. hoog was. Er waren drie standvensters in de naalde; de vensteropeningen voor dewelke men het riet brandde, waren 1,80 m. hoog, en 0,86 m. breed. De conditiën voor het nieuwmaken van den toren dragen als titel: ‘hoever het maeken van een nyeuwe torre, in het fort de viervoetd, staende al de west sydde van daeven deeser stadt ende port van Nieuport so volght...’. Zooals men ziet, stond deze vuurtoren in een fort. Deze sterkte werd gemaakt in 1593 (Heinderycx) en niet ten tijde van Gwijde van Dampierre, zooals veel schrijvers verteld hebben. Op het plan van J. van Deventer, van rond 1560, is er nog geene sterkte te zien op deze plaats. Afzonderlijke forten, ver van de stad gelegen, ontstaan eerst op het einde der xvie eeuw. Dit fort was eerst zeer klein, aangezien het maar van twee | |
[pagina 175]
| |
kanons voorzien was. Later werd het merkelijk uitgebreid, zooals de grondvesten het lieten zien, die enkel verdwenen in 1891, tijdens het maken van de vlotkom. Op een plan van 1640, door Jan Sappaert geteekend, ziet men de cleene vierboete in het midden van een fort dat reeds zeer uitgebreid is. Tijdens de belegering van Nieupoort door Lodewijk XIV, werd dit fort nog veel verbeterd, onder de leiding van ingenieur Vauban. Op een oud plan, uitgegeven door J. Vereecke, ziet men al de schansen en forten door Vauban aangelegd in 1691; rond Nieupoort loopen ze langs den Yser, draaien rond de stad, en loopen voort, ten Westen, langs de polder Lens tot aan de monding van den Yser. Alhoewel het fort van de vierboete afgebroken werd in 1817 (Rybens), noemde men de plaats nog steeds de sterkte van Vauban, zelfs nog op het einde der xixe eeuw. Dit fort vormde een groot vierkant, en bedekte eene oppervlakte van ongeveer een hectare (volgens plan van 1725 en onze waarnemingen ter plaats). Tijdens de belegering der stad door de Franschen in 1793 en 1794, werd de cleene vierboete zoo geweldig beschoten, dat zij stond om in te storten; men was verplicht de bouwvallen af te breken. ('t Vervolgt). K. Loppens. De Ommegang van Sint Corijn te Ieper. Sint-Niklaasparochie te Ieper vierde in de 16e eeuw den feestdag van Sint Corijn als een ‘mesdag’ op den laatsten dag van April (hierboven, bl. 142); dat zijn feestdag wel op 30 April viel, werd in den vorigen Biekorf (bl. 156) ter dege bevestigd. Hierbij kan ik nog een verdere bevestiging toevoegen. Bij brieve van 24 Mei 1806 regelde de bisschop van Gent de processiën in de stad Ieper; van de vier voorgeschreven processiën staat als eerste van het jaar: ‘de processie van Sint Quirinus, martelaar, op den eersten zondag van Mei, uitgaande van Sint-Niklaaskerk’ (Recueil Mgr Fallot de Beaumont I, bl. 441). Na de afschaffing der mesdagen, is de plechtigheid en de processie ter eere van Sint Corijn aldus naar den eerstvolgenden zondag verschoven geweest. A.V. |
|