handzijde (d.i. links) gaat en dat zij, links zittend, onmiddellijk besturen; en het roepeerd, het peerd dat op de roe ligt, op de roe gaat d.i. aan de rechterzijde nevens het handpeerd, en zich naar het handpeerd moet voegen.
Het handpeerd is dus het peerd dat ‘bij de hand’ van den voerman is. Doch wat beteekent die roe of roede waarop het peerd ligt of gaat?
De Bo geeft te kennen dat het de roede of zweep van den voerman zou zijn. ‘De voerman geleidt het handpeerd bij den toom dien hij in de hand houdt, en het roepeerd volgt de wendingen van het handpeerd bij middel van den teugel, en ook van des voermans roede of zweep’.
Dr. Jan Grauls wijst ons den juisten uitleg aan (in de Handelingen van de Kon. Comm. voor Toponymie en Dialectologie, X, 1936, bl. 88). Met roe is hier de dissel bedoeld; daar de voerman links in den wagen zit, is de dissel aan zijn rechterzijde en het vandehandsche of rechtsche peerd ligt of loopt aldus op de roe terwijl het linksche op de hand ligt. In 't Luiker Waalsch is het roepeerd ‘le cheval de dessous verge’: het peerd van onder (beneden) de disselroede of -boom.
‘Noch ter roede noch ter hand willen’ is dus zooveel als: Noch links noch rechts, al geen kant, in 't gespan willen loopen.
V.