Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
[Nummer 6] | |
Het Pelderijn van Male.HET tegenwoordig gehucht Male is gelegen op den zuidoosthoek van de gemeente Sinte-Kruis. Eeuwen lang behoorde de ‘stede ende paerke van Male’ den graaf van Vlaanderen. Meer dan één bladzijde uit onze geschiedenis spreekt van het grafelijk slot te Male en zijn naam is verbonden aan den laatsten graaf uit het ‘Huis van Vlaanderen’: Lodewijk van Male en zijn dochter Margareta. Filips II verkocht de heerlijkheid van Male aan den Spaanschen edelman Jan Loppez Gallo, op 6 Maart 1558. Een paar jaar later (Juni 1560) werd de heerlijkheid verheven tot baronie. Male was gerekend onder de contribuanten van het Brugsche Vrije, in 't bezit van de hoogere, middelbare en lagere rechtspraakGa naar voetnoot(1). Bijgevolg bezat de heerlijkheid | |
[pagina 146]
| |
het recht van gevangenis of steen, van put, galge en pelderijnGa naar voetnoot(1). In de oude oorkonden van Male vinden we reeds melding van steen, put en galge, vanaf de XVe eeuw; de ‘stake’ of schandpaal ontmoeten we eerst, nadat de heerlijkheid reeds tot baronie verheven was. De nieuwe baron deed al het mogelijke om het kasteel, stadhuis en de heerlijkheid meer luister bij te zettenGa naar voetnoot(2). Zoo liet hij, onder meer, een nieuw steenen wapen kappen, schilderen en voor het stadhuis plaatsen. Om de gevangenen beter te verzekeren, werd een blok met lange keten en slot gemaaktGa naar voetnoot(3). Er werd ook een nieuwe ‘stake’ of schandpaal besteld. Op een stuk grond, ‘Gillis veld’ genoemdGa naar voetnoot(4), dat de heerlijkheid zelf toebehoorde, werd een eikeboom uitgekozen, om daaruit een stevige staak te houwen. Deze werd op de plaatse van Male voor het stadhuis geplaatst en voorzien van een ‘sunne compas’. De beschuldigde werd met een ijzeren ‘halsebant’ aan de schandpaal vastgemaakt en rond het middaguur ten toon gesteld. In de Rekening der heerlijkheid over het jaar 1569 (f. 6) lezen we de volgende uitgaven: | |
[pagina 147]
| |
‘Betaelt Lieven Yesten ende Hendryc Lammens over t' vellen van een eecken boom omme de stacke voor het stadthuus staende danof te mackene In 1678 moet er nog een houten schandpaaal of toonstake gestaan hebben; de rekening (f. 8), van dit jaar, geeft op: ‘- Charles Vander Heide over t'schilderen alle de deuren ende veinsters int stadthuijs midtsgader het pillorin’. Wanneer dit houten pelderijn vervangen werd door een steenen zuil, met trappenverhoog, hebben we niet kunnen vinden. De ommelooper van Male stipt enkel aan: ‘...aende plaetse daer het pelerijn van maele opstaet’; en verder ‘...de calcijde jeghens over het stadhuijs... aent pleyn ofte plaetse daer tvoorseyde pelerijn van maele op staedt’Ga naar voetnoot(1). Uit de oorkonden van Male teekenen we enkele veroordeelingen op. Eene zekere Joanne de Smet was in 1717 komen bedelen naar Male en had er op een hofstede gestolen. Ze werd veroordeeld om gedurende twee uren aan het pelderijn ten toon gesteld te worden. De middaguren werden gekozen, omdat er gewoonlijk meest volk voorbij komt. Het vonnis luidde: ‘...ten thoone stellen door officieren der heerelichede aen het pelerin ter plaetse van Male den tijdt van twee uren, te weten van den elf uren tot den een uren naer middagh omme te zien of thaeren laste niet en worden aengedient eenighe voordere dachten’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 148]
| |
Er volgden verschillende klachten; o.m. had de beschuldigde nog gestolen op de hofstede van de Jacobinessen te Assebroek. Ze werd voor den tijd van zes jaar gebannen ‘uyt de jurisdictie van dese baronnije ende de landen van den Vrijen’Ga naar voetnoot(1). Een Brugsche vagebond van 14 jaar oud werd, in 1726, eveneens van diefstal beschuldigd; het vonnis zegt duidelijk waarom ze het middaguur verkiezen: ‘...te condemneren voor den tijt van twee heuren te staen aende pellerijnck deser baronnije ten sulcken tijde als aldaer het meeste volck is passerende’Ga naar voetnoot(2). Doch spijts alle veroordeelingen, kon het pelderijn den Malenaar nog zoo zeer niet afschrikken. Ze durven er mede dreigen, ja zelfs spotten. Tijdens een verhoor op het stadhuis, midden een groote menigte durft een beklaagde de officieren verwijten ‘...dat sij waeren deughnieten.... ende dat hij niet en soude ontsien nochte het pellerijn nochte de galghe’Ga naar voetnoot(3). De Malekermis, die valt den Zondag na Sint Jansdag, hadden de Malenaars ten jare 1758, als naar gewoonte, lustig gevierd en een goeden pot gedronken in de herbergen op de plaats. Alhoewel de officier Jan Viane de plaats op en neer wandelde, om te zien of ‘een ijder sigh recreerde naer betaemen’, wisten eenige deugnieten hem toch te verschalken. Ze waren boven op het pelderijn geklauterd en hadden er schimpig, de bezems van ‘de herbergierighe in de Roose’ op gebonden. Ze hadden zich ‘daeromme ghediverteert, ghedanst en ghespronghen’. Een der omstaanders, die meer bezadigd scheen, zei: ‘datter beter eenen meij saude aenghepast hebben mits het de kermisse was’. 's Anderendaags, toen de officier verslag indiende van het gebeurde ‘dat het pellerin deser heerelijckhede besteken was gheweest met besems ende meijen’, was de heer baljuw hoogst verontwaardigd en zei: | |
[pagina t.o. 148]
| |
(Bijblad Biekorf 1937, 6).
Het Pelderijn van Male.
(Mei 1937) Binder: deze prent rechtover bl. 148. | |
[pagina 149]
| |
‘ongheoorloft te wesen’. Bij het onderzoek bleek David Lamotte ‘de auteur’ te wezenGa naar voetnoot(1). Na de Fransche Omwenteling, in Oogst 1792, werd de heerlijkheid van Male ingelijfd, als een sectie, bij de gemeente Sinte-Kruis. Het pelderijn had geen reden meer van bestaan. Het werd nog meer beschimpt dan voorheen. Oudere lieden vertellen, dat het op de kermisdagen versierd werd met een tabakplant en behangen met kransen van uitgeblazen eieren. ‘Je moest er driemaal rond gaan dienen voor den toebak’. Doch ‘nu (zegt De Bo, in zijn Wvl. Idioticon van 1873) wordt dat niet meer gedaan tenzij somwijlen door eenen sul aan wien men wijs maakt dat hij allerbesten tabak zal hebben als hij 't pelderijn dient’. Op bevel van het gemeentebestuur van Sinte-Kruis, werd het pelderijn afgebroken en weggeruimd in 1874Ga naar voetnoot(2). Later moet het gemeentebestuur tot inkeer gekomen zijn; wellicht op aandringen van een of ander oudheidkundige. In 1897 werd er besloten om ‘de oude kaak of pelerijn te Maele’ te herstellen, die in brokstukken verstrooid lag, op den eigendom van den heer Paul Delemarre. Het pelderijn werd inderdaad heropgesteld en prijktGa naar voetnoot(3) thans, meer dan ooit bespottelijk, in het ‘hinnekot’ achter het stadhuis, als verhoogde zitplaats voor argelooze hoenders en vogels. Misschien is er middel om het pelderijn een betere standplaats te bezorgen? Vooral nu er zooveel belangstelling is voor folklore en toerisme. De kromming van de groote baan is immers, sinds enkele jaren, voor het druk verkeer verboden. Wellicht zou er op de plaats | |
[pagina 150]
| |
van Male, wel een hoekje te vinden zijn, voor haar oud pelderijn, als een herinneringGa naar voetnoot(1) aan de vroegere heerlijkheid en baronie? M. Cafmeyer. |
|