Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSchellebank. - Zandbaai.OVER den polder van Klein-Reigaarsvliet, omvattende het 16, 17, 28, 29, 32, 33, 34 en 36e begin van Greveninge wateringe op Westkapelle, hebben wij hier en elders al geschrevenGa naar voetnoot(1). Hij werd ingewonnen door het aanleggen van een thans verdwenen dijk tusschen den dijk van 't Nieuweland (= ingepolderde monding van het Oude Zwijn) en den Greveningedijk, waarschijnlijk op het einde der 13e eeuw door de Heerlijkheid van Groot-Reigaarsvliet. 't Is een prachtige, vruchtbare polder, een voormalige schorre met kreken en geulen (de Geulen van Reigaarsvliet). Hij ligt tusschen den ouderen Baespolder, den Greveningepolder, den Nieuwelandpolder en den jongeren NoordpolderGa naar voetnoot(2). Twee kleinere polders, de Schellebank en de Zandbaai, zijn onderdeden van dezen Klein-Reigaarsvlietpolder. Geschiedkundig hebben zij weinig belang, maar hun namen zijn zeer belangwekkend omdat zij aan den oorspronkelijken toestand van vóór de inpoldering herinneren. De Schellebank: in den polre die men heet scellebank in Waescapelle (Ommel. Begijnhof Brugge 1437; Stadsarch. | |
[pagina 130]
| |
Brugge); verre oost vander kercke inden scellebank (Kerkreg. Westk. 1527, paroch. arch. Westk.); jegens den schellebancq (Ommel. Greveninge 1602, Staatsarch. Brugge); enz. De Schellebank omvat gansch het 16e begin van Greveninge en grenst dus aan de noordzijde van den Greveningedijk. Hij is ouder dan de eigenlijke Klein-Reigaarsvlietpolder en werd pas later bij dezen gerekend. De dijk waardoor de Schellebank ingewonnen werd op de schorren, sloot aan met den Baespolderdijk (de latere Baesdreve) en liep tusschen het 16e en 17e begin van Greveninge eenerzijds en het 28e en 33e begin anderzijds. Zijn bestaan kennen wij uit eenige spaarzame vermeldingen, als ‘den dyck van den schellebanck’ (Kerkreg. Westk. 1553 en 1707, paroch. arch.) en zijn ligging blijkt op de kadastrale kaart uit het verloop der landperceelen. De naam Schellebank moet oud zijn. Hij herinnert aan een bank of plate in zee. Aangezien de Schellebank vóór het einde der 13e eeuw ingepolderd werd, moet deze plate en medeen haar naam van voor dezen tijd dagteekenen. De Schelle- namen zijn verre van zeldzaam. Wij vinden bij de FlouGa naar voetnoot(1): nog een Schellebank te Kadzand, verschillende Schellevlieten of Schelfvlieten (b.v. het Schellevliet Zweneken te Houttave) en Schellebeken (b.v. te Zwevezeele), een Schellevoorde te Waregem, een Schellebelle (stuk land te Lichtervelde), eenige Schellebroeken, een Schellemaat (land te Wulpen), twee Schellemeulens (Damme en Brugge), een Schellebusch te Oedelem, verschillende Schellestikken, een Schellestrate te Brugge en een Schellewegelken te Moere. De Schellemanshoek of Schillemanshoek is eene tiendesectie te Westkapelle. Ter Schelle is een hofstede te Breedene en de Schelle een huis te Sint-Omaars. LindemansGa naar voetnoot(2) wijdt aan de veelvuldig voorkomende toponymische elementen schoud, scheld, schild een grondige studie. Hij toont aan dat zij teruggaan op een Onl. *skald. Schoud is volgens den algemeenen regel, die in de gewone taal haast geen uitzonderingen kent, uit dit skald ontwikkeld: skald - schold - schoud - schouw. | |
[pagina 131]
| |
Scheld is een umlaut, die in een verbogen vorm tot stand kwam: skald(i) geeft scheld door umlaut van den a- klank onder invloed van den i- klank. Dit verschijnsel komt meer voor in de toponymische taal. Volgens Lindemans beteekent dit toponymische element ‘een toestand van twee lijnen of vlakken, van ongeveer gelijke grootte, die schuins naar elkaar toeloopen’ en zou in verband staan met het Nnl. scele (Wvl. scheelde, scheluw enz.) = scheef, uit den haak, verwrongen. Een scheldstrate zou alsdan een scheeve strate zijn in den vermelden zin, hetgeen inderdaad overeenkomt met den topografischen toestand van enkele door Lindemans onderzochte Scheld- of Scheldestraten. Hetzelfde geldt voor een paar Schoubroeken en Schoudalen. Het praefix schelle is hetzelfde als schelde met assimilatie van ld tot ll (Schellestrate = Scheldstrate). DassonvilleGa naar voetnoot(1) nochtans brengt *skald in verband met het A.S. scald = bieze. Een schoubroek zou alsdan een biezebroek, een schoumeersch, een biezemeersch en een schoudemaat of schellemaat een biezebilk zijn. De naam Schelle- of Schelfvliet (zie de Flou) bewijst dat schelle ook een assimilatie van schelf kan zijn. Het is mogelijk dat dit schelf verwant is met het skald van Lindemans, met een anderen uitgang. Maar schelf beteekent bieze: een schelfvliet is een vliet met bebiesde boorden. Hetzelfde kan waar zijn voor schellebroek = schelfbroek - biezebroek, schellebeke, schellemaat (maat = weide). De Schellebroek te Kortrijk heette in 1304 scellinbroek. Dit scellin is een zwakke genitief, misschien van een persoonsnaam Schelle of Schelde, dien wij ook vinden in de geslachtsnamen Schellekens, Schellaert, Schelleman (Schellemanshoek te Westkapelle), Schellings, Scheltjens. Deze namen gaan, samen met Schoukens (aangehaald door Lindemans), terug op skaldGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 132]
| |
En nu ons Schellebank? Wij hebben boven nog een Schellebank te Kadzand vermeld. Ook in Engeland bestaan er schellebanken: ‘sheld 1326: apparently a sandbank or shoal on the Norfolk coast’Ga naar voetnoot(1). En er moet ook verband bestaan met het A.S. scald, sceald, = ondiep, toepasselijk op een ondiepe plaats in zee, een zandbank. Het oude skald staat dus met zandbanken in verband. Zoo wordt ook de naam van het eiland Schouwen duidelijk: uit *Skaldun (datief meerv.Ga naar voetnoot(2)), dus het eiland dat uit de zandbanken of platen ontstaan is. En misschien ook de veel omstreden stroomnaam Schelde, uit Skaldi (vrouw. nom. enkelv.), dwz. de stroom met de vele zandbanken. Staat nu dit schelle in verband met het skald van Lindemans? Zeer waarschijnlijk wel, ofschoon ons de ontwikkeling der beteekenissen niet zeer duidelijk is: aan een zandbank zijn immers niet de schuins naar elkaar toeloopende vlakken opvallend, maar wel de plaatvormige oppervlakte valt in de oogen. Het gebied der zeetoponymie is grootendeels nog braakland, dat nochtans vele schatten bergt en dringend zou moeten bewerkt worden.
De Zandbaai: den santbaey in cleen reijgarsvliet (Ommel. Greveninge 1602, Staatsarch. Br.); den santbaey (Ommel. Burg Brugge 1655, id.); de zandbaye (Reg. Vermand. 1680, id.); enz. Dat is heel het 29e begin van Greveninge, dus het noordelijkste gedeelte van Klein-Reigaarsvliet, tusschen den dijk van Klein-Reigaarsvliet (dijk jegens den Noordpolder), den rechterdijk van 't Nieuweland en de beide Geulen (de Kleine en de Groote) van Reigaarsvliet. Waarschijnlijk vroeger ook een bank of plate tusschen de kreken en geulen ('t Oude Zwijn en de beide pas vermelde Geulen). Wanneer baai (m.) of baaie (vr.) | |
[pagina 133]
| |
hetzelfde is als Ned. baai = inham, dan zouden wij hier met een voormaligen insprong der zee te doen hebben. Dat komt moeilijk met de topografische gegevens overeen en wij meenen dat baai hier plate beteekent. Een woord dat door een speurzinnig taalkenner eens nauwkeurig zou moeten bestudeerd worden. Jozef De Langhe. |
|