Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
‘Ick segghe dat op eenen tijt alle de simmen wilden gaen eenen dans maken, ende wantmense overal hiet simmeken bloot-gat, zy namen een vingherhoet, om daer onder te dansen, opdat mense niet sien en soude. Maer den vingherhoet was te cleen, en al sochten sy daer al onder te cruypen, zyn en costen hun bloote poorte niet bedecken, ende der halven heetmense noch simmeken blootgat, tot op dese ureGa naar voetnoot(1). Alsoe doet desen biecorff-schrijver [Marnix], met alle zijn simmen, Marticoen ende Marticalueren: sy hebben eenen vingherhoet ghevonden, om hun al onder te decken [t.w. “het enckel woordt Godts”] ...maer tis eenen vingherhoet, hy is te cleene om alle ketters daer onder te schuylen, want hoe dat sy hun hier onder duycken willen, hun bloote poorte steeckt altyt uut’. De Brugsche Rederijker Eduard De Dene spreekt ook van Martico in de fabel XXXVI (t'Schemijnckel ende Vos) van zijn Warachtighe Fabulen der Dieren (verschenen te Brugge in 1567): Tschemijnckel, twelck moest zyn naectheyt tooghen,
Leyde den Vos voor ooghen
Van zyn steert hem wat te deelne t'zynder noodt...
De Vos ontzeyt hem, Martico bleef achter bloot.
In het tweede deel der Brugsche ‘Wonderbare Sermoonen’ van 1568, toegeschreven aan Broer Cornelis en uitgegeven te Brugge in 1578, krijgen de Lutherschen of Martinisten (aanhangers van Martin Luther) dikwijls den spotnaam Marticoyen; ‘Calvinisterije en Lutherije’ wisselen er af met ‘Calversteerterije en Marticoyerije’Ga naar voetnoot(2). Een Marteko (uitspr. met klemtoon op mar) is een aap: het woord is nog heden in Vlaanderen genoeg gekend en gebruikt. De Bo zegt dat, in Vlaanderen, Marteko gewoonlijk ‘een jong aapje, een apejong’ is. In Zuid-Oostvl. echter wordt Marteko nooit bepaaldelijk voor het jong gebruikt. Verkleinwoorden zijn: martjeko en marte- | |
[pagina 72]
| |
kootje (De Bo); in Zuidoostvl.: martekootse (mv.-tses, -tsies). Teirlinck vermeldt een meervoud martekoots. Zegswijzen zijn: Ge zijt juist als ne merteko! (Schuermans), Zoo leelijk als ne marteko. Smoelen trekken als ne marteko (leelijke gezichten trekken). G'en moet geenen ouden marteko leeren smoelen trekken (ge moet geen nutteloos werk doen: een oud mensch heeft ervaring genoeg). Zie de Idiot. van Joos en Teirlinck. Vanwaar komt die eigenaardige naam? Het Middelnederlandsch levert geen bewijsplaatsen van zijn bestaan; de oudste getuigen zijn uit de 16e eeuw: De Dene, Wonderbare Sermoonen en pastor Coens. Kiliaan vermeldt de woorden martin, marte, merte, merteken beteekenend aap, meerkat en sphinx (meermin). Daarnevens stelt hij de geleerde woorden mantichora, martiora en martichora: deze zijn latijnsche benamingen van een fabelachtig Indisch dier (grieksch marti-, mantichôras) dat aan het Perzisch ontleend is en menschenetend beteekentGa naar voetnoot(1). In den Reinaert heet de aap inderdaad Mertijn die aap, evenals in Reinke: Marten die ape. Verdam meent dat de oorsprong van deze benaming in een volksetymologie moet gezocht worden, ‘gelijk uit de verschillende vormen blijkt’ door Kiliaan opgegeven (Mnl. Wdb. v. Martijn). Dit is echter zoo weinig blijkbaar dat Vercoullie de volgende afleiding uitdenkt: Marteko is ontstaan uit fransch marticot, dat zelf ontleend is, met romaniseering van 't suffix, van Mnl. Marteken, naam van den aap in de diersage. Dezen doortocht door het fransch acht de geleerde noodig wegens de romaansche gedaante van den uitgang. Het Wdb. der Ned. Taal zegt wel dat een vorm martico(t) in het fransch niet aangewezen is, doch het Waalsch kent toch maurtiket (Verviers), maurtikot (Namen), maurtecot (Jodoigne) benevens mârtikène ‘apin’ (Verviers)Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 73]
| |
Wij weten niet hoeverre deze vorm marticot op fransch taalgebied bekend is; de groote fransche woordenboeken vermelden geen dergelijk woord. De vraag is nu: of deze waalsche vormen uit het nederlandsch Marte, Marteken ontstaan zijn en dan op hun beurt den nieuwen vorm Marteko aan de Vlaamsche tongvallen zouden geleverd hebben? Martico verschijnt echter zoowel bij De Dene (1567) als bij pastor Coens (1598) als een eigennaam van den aap in een fabel van classieken inhoud (De Dene) of van eigen vondst (Coens). De naam kan dus heel goed bij ons, in Vlaanderen zelf, in onze letterkunde of op ons tooneel, ontstaan zijn. De oude mv.-uitgangen -coen, -coyen schijnen zulks te bevestigen. Martico ware dan op te vatten als een bewuste letterkundige (misschien rhetorisch boertige) omvorming van den ouderen letterkundigen naam van den aap t.w. Martijn van den Reinaert. Die benaming zou vanaf de 16e eeuw in al de Zuidnederlandsche, en ten slotte ook in sommige Waalsche tongvallen doorgedrongen zijn. Is deze nieuwe uitleg ernaast of ernevens? Hoe bevorderlijk ware het, hierover de meening te vernemen van Dr Jan Grauls die, in zijn leerrijke ‘uitstapjes naar het Walenland’Ga naar voetnoot(1), zooveel verrassende punten van overeenkomst tusschen het Waalsch en het Vlaamsch wist op te sporen! A.V. |
|