Biekorf. Jaargang 42
(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWindmolens te Moorslede.DE heer Emiel Huys, schrijver van de Geschiedenis Van Gheluwe, was zoo vriendelijk mij een overdruk van zijn belangwekkende studie ‘Onze Windmolens’ te zendenGa naar voetnoot(1). Die minnelijke aandacht spoorde mij aan, om mijn talrijke nota's over de oude historie van Zuid-Vlaanderen eens te doorsnuffelen. | |
[pagina 209]
| |
In Biekorf van Zomermaand 1925, liet ik reeds een fantasie over den Moorsledemolen verschijnen, doch ik heb toen daartoe geen oorspronkelijke documenten gebezigd, daar het stukje eigenlijk geschreven werd te Poperinge, op een droevigen Novembernacht van 1914, toen de oorlog in volle geweld woedde en ik geen enkel nota onder de hand had en mij alleen treurige herinneringen door het hoofd woelden. Ziehier thans eenige onuitgegeven bijzonderheden over de vele windmolens van het vroegere Moorslede. In 1893 waren er in dat dorp niet minder dan elf windmolens, nl. de Moorsleêmeulen, de Slypsmolen, de Waterdammolen, de molen üan Strooiboome, Bonnaertsmeulen, de Koekuitmolen, Andries' molen, Brevne's molen, Jules Van Driessche's molen, Bontens stampkot en Soubry's frutmolentje. Een eeuw vroeger, in 1789 waren er nog maar acht. Bestonden toen niet: Bonnaertsmeulen, de molen van de Koekuit en die van Jules Van Driessche, die alle drie dagteekenen uit de negentiende eeuw. Een andere, twaalfde molen, ook van de negentiende eeuw. nl. de Nieuwe Molen, noord-west van den Droogenbroodhoek, waaide omver op den eersten Zondag van den Vasten, 12 Maart 1876, tijdens een der hevigste stormwinden dier eeuw. Dat heb ik zelf beleefdGa naar voetnoot(1). Op de kaart van Ferraris, gedrukt in 1777, staan er te Moorslede enkel vijf windmolens. Het zijn de Moorsleêmeulen, de Slypsmeulen, de molen üan den Waterdam, de plaatse oliemolen (Andries) en de nieuwe Coorenwintmeulen van de Weduwe Petrus Van den Broele (Breyne). De drie andere zijn dus gebouwd tusschen 1777 en 1789, nl. de nieuwe oliewintmeulen üan Frans Masschelein (Soubry), de molen van Strooiboome en Bontens stampkot. In een document op het Rijksarchief te Brussel, vond ik een octrooi geschonken aan Karel Bonte, om een molen voor koren en olie te mogen oprichten, te Moorselede | |
[pagina 210]
| |
op den Velthouck. Het stuk draagt den datum van 6 Mei 1786Ga naar voetnoot(1). De oude Moorsleemeulen bestond zonder twijfel reeds in 1396. Men heette hem toen Hantpoorters meuten en Jan de Hantpoortere zelf, de uitbater ervan, was schepen te Moorslede. Het was een banmolen en hij behoorde den heer van 't dorp. De oudste documenten op 't Rijksarchief sprekende over de heerlijkheid van Moorslede, groot 88 bunder, zeggen uitdrukkelijk: ‘daerup staende een wintmuelne behoorende ten zelven leene’. Stukken van lateren datum (van 1457 en van 1514) herhalen diezelfde bewoordingenGa naar voetnoot(2). De Hantpoortere is een der oudste Moorsleedsche geslachten. In oorkonden van jongeren datum, vind ik gedurig melding van een stuk land, kort bij den Moorsleêmeulen gelegen, toebehoorende aan de kerk van Moorslede en geheeten Hantpoortersmeutenwal. In 1587 was de molen bewoond door Jan Ghyselen en in 1745 door een anderen Jan Ghyselen, denkelijk een achterkleinzoon van den eerste. In 1789 was de mulder van den Slypsmolen Pieter-Jan Ghyselen, en in 1721 was 't Hubertus Ghyselen. Ook de Waterdammolen was langen tijd een eigendom dier familie. Er bestonden vroeger echte muldersfamiliën. Te Moorslede waren 't: Mestdagh, Van Steenfyste Herman, Van den Broete, Huyghe, Masschelein, Bonte, Ghyselin, Wildemeersch, Dufort, enz. Jules Van Driessche's molen werd omgerukt door een orkaan, op Vrijdag 8 Januari 1909. Een jongeling van Moorslede, zekere De Cuypere, bevond zich in den molen, toen hij omkantelde, en kwam er schier zonder letsel van af. Bonnaerts molen werd in 1893 erg beschadigd door den bliksem, en korts daarna afgebroken. De vierde molen in rang van ouderdom, nl. de oliemolen over 40 jaar Andries' meulen geheeten, werd opgebouwd rond 1673. Hij schijnt ook gebouwd te zijn door de familie Ghyselen. | |
[pagina 211]
| |
De molen van Van Den Broele, langs de Gentstraat (Breyne's molen), moet gebouwd zijn tusschen 1745 en 1777. Hij werd in 1913 afgebroken en bij stukken en brokken verkocht. Wie het einde van den Moorsleêmeulen wil vernemen, jeze 't in Biekorf, 1925, bl. 121 vv. In 1579 was er te Moorslede zelfs een muelenmakere, nl. Daneel De Capmakere, nog een oude muldersfamilie. Wij hebben vóór den oorlog al de houten zerkjes afgeschreven, die de muren der oude kerk van Moorslede versierden, een eigenaardige uitvinding van Pastoor Verhelst (1759-1838).Die nota's zijn vol belang voor Moorslede. Welnu, in een dier papiertjes vind ik het zerkje van Karelke Bonte, de stichter van Bontens stampkot, in 1786. Hij was eigenlijk geboren te Rumbeke. Zijn zoon Domien Bonte werd te Moorslede geboren in 1779. Een broeder van Dominicus, nl. Pieter-Jan Bonte geboren in 1784, verongelukte in den nieuwgebouwden molen. De ze gebeurtenis gaf aanleiding tot het dichten en zingen van een gelegenheidslied, opgesteld door een liedjeszanger, die 't droevig nieuws maanden lang 's Zondags aan al de kerkdeuren van 't omliggende rondstrooide en commenteerde. Toen ik nog een kwajongen was, heb ik het liedje eens hooren zingen door een oud vrouwke, dat thans wel honderd dertig jaar oud zou zijn, moeste 't nog leven. Ik schreef het zoo trouw mogelijk af uit haren mond, en 't ligt hier voor mij. Wellicht zal het den een of anderen lezer aangenaam zijn, die oude eenvoudige rijmpjes eens te kunnen genieten. De wijze ben ik heel vergeten. Ik, Pieter Joannes Bonte,
Bracht mijn vaders huis in wee,
Achttien jaren na de voute
Schreef men achttien honderd twee,
'k Was kloekmoedig ende sterk
En ging naar vaders molen,
Om te oefenen mijn werk;
Maar niet meer dan twee minuten
Was ik daar bin' gegaan.
| |
[pagina 212]
| |
Of de dood kwam mijn oogen sluiten
En geheel mijn leven was gedaan!
Mijn vader staande halfuit de deur
Zag geschilderd heel den meur;
Want mijn bloed dat was gesprongen,
Heel den molen door verspreid.
Ik was in 't harnas gewrongen
Door mijn onvoorzichtigheid.
Adieu Ouders, makkers, vrienden
En al die van mijn kennis zijt,
Die mij tot gezelschap binden
En nog dikwijls hebt verblijd,
En al die dit komt lezen
Of passeert omtrent mijn graf,
Wilt nu toch gedachtig wezen,
Want Gods oordeel is zoo straf.
De omstreken van Yper moeten zeer vroeg windmolens bezeten hebben. De heer Emiel Huys spreekt van Wervik in 1225, van Hondschoote in 1127, en van de zeven molens van den Casselberg. Voegen wij hieraan nog toe, dat er, in 1382, een molen stond midden het slagveld te West-Rozebeke, waar de Gentenaren een rampvolle nederlaag leden. Jonker Niklaas Despars vertelt, op bl. 70 van het derde deel zijner kronieken, ‘datter niet meer dan een stick lants met eender muelnewal (die men den Ghuldenberch hiet) tusschen beede lach’. Die molen was in 1914 nog in volle wezen. Hij verdween in den oorlog (1914-1918), evenals zooveel andere. En zoo verdween gedurig, stuk voor stuk, onder den greep van den oorlog en ook onder den vloed der moderne techniek, dat aloude tooisel onzer steden en velden, hetwelk eeuwen lang onze dichters, kunstschilders en muzikanten heeft bezield. Jammer genoeg! M.-J. Van den Weghe. |
|