Biekorf. Jaargang 42
(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
De Sint-Elooisgilde te Deerlijk.DE boeren van Deerlijk vierden vroeger Sint Elooi in den Zomer, 25 Juni. Ze kwamen op dien mesdag naar de kerke op hun beste peerd dat gepint was met strooi en linten in zijn manen, draafden ten minste drie keeren rond de kerke, gingen te peerde mee in de processie en kregen ten slotte, man en peerd, den zegen met den relikwiehamer. Ze hielden dan nog verder een optocht met trommelaars en muziek aan den kop. Na den belok en Franschen tijd herleefde het oude gebruik doch het werd weldra, in 1807, door den bisschop van Gent afgeschaft. De oude kerkelijke broederschap bleef als wereldlijke gilde voortbestaan.Ga naar voetnoot(1) De gilde hield een optocht in den zomer en vierde haar plechtig feest in den winter (1 December). In zijn bundel De Vlasgaard (1902) stelde René De Clercq een gedicht over den stoet van Sint Elooi. Ieder jaar wordt te Deerlijk, zoo verhaalt de dichter, met Sint-Elooisdag de deken van 't Gild verkozen. De plechtige inhuldiging geschiedt echter op Sint-Pietersdag, in den vollen zomer, vóór het slijten van 't vlas en dat feest begint gewoonlijk met een stoet.Ga naar voetnoot(2) ‘Daar komt de stoet, daar recht op ons.
Vooraan, elk aan zijn kant, twee postillons
Te peerd, met witte broek en roode mutsen,
De sluiers om hun lenden waaien breed,
De standaard in hun handen klutselutsen’.
De St-Elooigilde bezit nog de twee standaarden waarvan sprake in het gedicht, doch ze zijn geheel versleten en komen niet meer te voorschijn. De eene standaard | |
[pagina 194]
| |
verbeeldt St-Elooi als bisschop met staf en hamer, de andere vertoont St-Elooi die een knielend wapenman tot ridder slaat. In zijn boek Te Lande vertelt dezelfde schrijver, kind van Deerlijk, over de Sint-Elooiviering op zijn geboortedorp. ‘Op ons dorp waar de oude gebruiken in eere zijn, wordt St-Elooi bijzonder vereerd en gevierd. Niet alleen de smeden doen mee, ook de boeren, de vlaskooplui en allerlei neringdoeners. ‘De deken der St-Elooigilde, in den winter gekozen, wordt in den zomer op St-Pietersdag, luisterrijk ingehaald. De stoet doortrekt het bevlagd en versierd dorp: voorop rijden twee standaarddragers, te voet volgen een fluitspeler en twee trommelaars, volgt dan op een paardje een knaap in het wit, met eene brandende kaars in zijn hand, dan de deken, insgelijks te paard, dragend om zijn hals eene rijke keten, en dan ruiters op sterke paarden. Aan enkele huizen wordt er wijn aangeboden. ‘Het is niet gemakkelijk om ieder jaar een geschikten deken te vinden. Want de eerste de beste kan het niet worden. Mis, kaars, medalie, tractatie, dat alles kost een heele boel geld. Na de beste smeden en rijkste boeren kwamen ook burgerlui aan de beurt. *** Tegenwoordig viert de gilde jaarlijks, naar oud gebruik, haren patroon. Op 1 December gaan de leden naar de Mis, vergaderen 's middags rond den fe estdisch en verkiezen 's avonds een nieuwen deken die in den volgenden zomer ingehuldigd wordt. Aan de viering nemen doorgaans deel: de smeden eerst en vooral; de loodgieters en mekaniekers, elektriekers, herbergiers, landbouwers, handelaars, neringdoeners, nijveraars, dokters, wagenmakers, notaris, koster, drukker. Het lid-herbergier ontvangt van den voorgaanden tafelgever de lijst met de dischgenooten en gaat dan ten huize der vroegere inschrijvers om het bedrag van | |
[pagina 195]
| |
den disch te ontvangen. Er zijn telkens afvalligen en toetredenden. Het gewoon aantal vierders is 80 man. Te 9 uur is er eene plechtige hoogmis met drie priesters. De deken en de leden der commissie begeven zich uit het lokaal Ste Columba naar het kerkportaal; een knaap draagt een groote kaars, de deken draagt eene halsketting waaraan een twintigtal medalieën hangen. De priesters komen aan het portaal met wijwater en wierook en onder het zingen van het motet ‘Sacerdos et Pontifex’ worden de deken en de leden in de kerk binnengeleid. Bij het Offertorium gaan allen ten offer, de kerkbaljuw gaat voorop, de leden volgen in een rij en stappen langs den vrouwenkant, door de middenbeuk terug naar hunne plaats, terwijl de koster het ‘Iste Confessor’ zingt. Na de mis wordt er een bezoek gebracht bij de meevierende leden-herbergiers, waar er gezellig gekout en gekaart wordt. Te 1 uur gaan de St-Elooisvierders aan de dischtafel, daarna worden de overige ledenherbergiers bezocht. Te 8 uur komen allen weer bijeen in het lokaal van den disch om er over te gaan tot het kiezen van een nieuwen deken. Op voorhand reeds werd door de commissie de persoon bepaald en zijne instemming gevraagd, immers deken worden en zijn, vergt veel kosten. Men fluistert den naam van oor tot oor... ieder lid stapt dan voorbij de bestuurstafel en zegt den naam van den kandidaat-deken; daarna krijgt men een broodje met hesp. De uitslag wordt bekend gemaakt, de oude deken hangt den nieuwen de ketting om den hals, de nieuwe deken trakteert en de aftredende ook. Daarna wordt er uitgelot door de kommissie welk lid-herbergier aan de beurt komt om het volgend jaar de dischtafel te geven. En zoo jaar-in, jaar-uit wordt St-Elooi op 1 December gevierd. Een schoon oud gebruik dat nog onderhouden wordt, | |
[pagina 196]
| |
mogen wij aanstippen. Bij den peerdensmid Gaston Decock, branden er op dezen dag keersen op al de aambeelden der smis. Gansch den dag ligt het werk stil en is de smidse verlaten, maar lichten breken de eentonigheid. Deze smid blijft alzoo getrouw aan een gebruik dat hij van zijn vader overgeërfd heeft. L. Defraeye. |
|