Biekorf. Jaargang 42(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] Zeerust. De zee praalt onder 't licht der vorstelijke zon In waaiervorm haar blauwe verten open; Vol lust en weelde vangt ze, goud-bedropen, Den laatsten lichtkus van den gouden horizon, Waar witte zeilen naar de toekomst loopen! Vol zit de zoele ruimte van een wonder lied Dat zingend ruischt uit ongekende landen Waar liefde en schoonheid nooit 't geluk verpanden, Waar nergens sporen zijn van kommer of verdriet En maagden voor het leven wierook branden! De zee strekt godlijk schoon, de wind zingt godlijk zoet! De wereld gaat in vroom en kalm berusten Vol zon beglansd en wars van aardsche lusten, Gedwee, 't geheim van wondren avond te gemoet Waarin een meeuw alléén op 't strand zal rusten. De witte zeilen zijn nu donkerrood. Als vlaggen hangen ze over teere weelde Die zon met zee en zee met zonne deelde, Als rijpe vrucht van ongeleenden barensnood Wen 't zonnegoud met 't kille water speelde. Hier staan de nijd en haat niet, schril belust Om schâ en schand en bittren wrok te wekken... Alleen de hemel zal mijn ziel bedekken De zee zal wiegen mijne vaste rust En tot de Goedheid zal 'k mijn handen strekken... Juul Filliaert. Vorige Volgende