Biekorf. Jaargang 42
(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
De Westsluis van Nieupoort.EEN onzer oudste sluizen is wel de Westsluis van Nieupoort, die dagteekent van het ontstaan der wateringen, dus van de XIIe eeuw. Er waren twee sluizen te Nieupoort, beide gemaakt door het bestuur der wateringen; de Oostsluis lag ten Oosten der stad, de Westsluis, ten Westen. I. De Ligging van de Westsluis. De Venepe. Ter Yde. De Westsluis stond aan de monding van de Venepe, waar deze natuurlijke waterloop in den Yser vloeide. Een gedeelte van dezen ouden waterloop wordt nu genaamd de Oude Aa, en verder noordelijk, de Koolhofvaart en Oude Veurnevaart. Zoo was de natuurlijke loop dezer oude rivier, die vroeger een zijarm was van den Yser. In de Middeleeuwen gaf men den naam Venepe aan een kunstmatigen waterloop, nu genaamd Proostdijkvaart, beginnende ten Oosten tegen Veurne, en vroeger de verlenging uitmakende van de Calommegracht, tot aan de tegenwoordige Koolhofvaart. De Venepe volgde dezen waterloop tot in de monding van den Yser; ten Westen van Nieupoort, noemde men de rivier de Riole. In verscheidene oude teksten toont men dat de Venepe in zee liep bij Nieupoort, want men verwarde de breede monding van den Yser met de Zeekust. Een tekst van 1261, in het Cartularium der Abdij van St Niklaas van Veurne, spreekt van de palingvisscherie in de Venepe ‘piscariam que vulgo Paeldingesetten dicitur,... et inde usque in Venepam et exinde usque in mare,...’ Blanchard, in La Flandre 1906, doet integendeel de Venepe van We st naar Oost vloeien, en uitmonden in den Yser bij Ter Hemme (zie kaart bl. 168). Dit is tegenstrijdig met al de oude teksten onzer archieven, en ook met de richting der natuurlijke waterloopen onzer kust. Sedert lang liggen er drie bruggen over de Venepe, | |
[pagina 186]
| |
in de nabijheid van Nieupoort. De Koolhofbrugge, in steen gemaakt ligt op den ouden weg van Nieupoort naar Ramskapel, dicht bij de hofstede het Koolhof, vroeger de oude werve. Er was daar eertijds eene sluis, genaamd Koolhofdam. In 1803 spreekt men er nog van in de rekeningen: ‘Plan figuratif van de twee nieuwe deuren in 't Coolhof dam’, door P.J. Jooris, timmerman te Nieupoort. Dit was enkel eene kleine sluis, dienende om des zomers het brakwater tegen te houden; zij bestond uit twee dubbele deuren, breed 2m84, hoog 3m95. Men noemde ze de suit deure en de nort deure. Dichter bij de stad, ten zuiden, was de Riolebrugge, op den weg naar Veurne, maar nog binnen de versterkingen. In de rekeningen van 1794 en 1796 is de naam nog bewaard: ‘9 mey. Item betaelt aen de schippers over het uytwynden eene pylle aen de riole brugge...’ De oude ‘pyllen’ die moesten vernieuwd zijn, werden uitgetrokken bij middel van een windasse. Nu wordt deze brug sedert lang genoemd de Arkebrugge, omdat de herberg ‘In de Arke van Noë’ juist bij de brug gelegen is. Deze herberg bestond nochtans reeds in 1794, want men leest: ‘item gewrocht tot repareeren het barge plankiet aen d'Arcke...’ De barge die van Nieupoort naar Veurne vaarde, kwam daar aan bij de Arke, waar er een soort houten loskaai stond. Nog in 1796 is de oude naam der brugge bewaard: ‘qui ont travaillé à la construction du pont de la Riolle’. Bij de Westsluis lag er eene kleine brug, genaamd 't Vierboetersbrugsken, die verdween met het sas in 1773, en vervangen werd door de brugge van het oude Veurnesas, nu genaamd Kattesas, die nog bestaat. Vóór dat de polder Lens ingedijkt was, ten westen van Nieupoort, liep de monding van den Yser bijna van Oost naar West, en strekte zich uit tot bij Oostduinkerke, waar het gehuchte Nieuwe Yde lagGa naar voetnoot(1). Men | |
[pagina 187]
| |
kan nu nog deze oude monding herkennen, wanneer men de oude duinen volgt liggende ten Westen van Nieupoort, een weinig ten Zuiden der verlenging der Langestraat, tot aan het gehucht Groenendijk. De huidige Oude Veurnevaart, toenmaals de Venepe, liep niet verder, en daar werd de eerste sluis geplaatst in de XIIe eeuw. De studie van den grond laat ons toe, bij gebrek aan geschreven oorkonden, deze oude topographie te beschrijven. Vóór dat dit gedeelte der monding van den Yser ingedijkt werd, noemde men de monding der Venepe, Ter Yde. Deze naam werd gegeven aan de monding der natuurlijke waterloopen die een soort van inham of haven vormden. Langs onze rechte zandige kust, kan men immers, op geen ander manier de vorming der yden of inhammen uitleggen. Later, na de verzanding van den waterloop, bleef er nog lange jaren een laatste overblijfsel bestaan der oude monding, die er nog steeds een soort van inham vormde in de duinen; de naam Yde bleef dus nog bestaan, zelfs nadat het overige gedeelte der kreek reeds verzand was. Hier, bij de monding der Venepe, is de naam Ter Yde zelf nog bewaard geweest nadat deze monding geheel verdwenen was door het maken van den Groenendijk. Er was daar een gehuchte van visschers, juist bij de Yde gelegen. In 1906 ontdekten wij er de sporen van, bestaande uit menige potscherven, dagteekenend van de XIIe tot de XVIe eeuw; ook hoopen houtasschen der vuren; overblijfsels van eetmalen, bestaande uit beenderen en eierschelpen. Men vond ook nog een scheepsanker. Wij weten dat men nog in 1596 deze plaats Ter Yde noemde, door Jaak Marchant, een Nieupoortenaar, die baljuw werd zijner geboortestad. In zijn boek Flandria Commentariorum descripta 1596, zegt hij het volgende, bl. 78: ‘Ida vero rusticam tuguriorum ad piscationem maritimorum compagem, qualem eo nomine videre est mille pass, a Nieuporto, occidentem versus Oostdunckercae, pago Feurnensi’. Men ziet dat ten tijde van J. Marchant, het woord yde zijne ware | |
[pagina 188]
| |
beteekenis reeds verloren had. Deze beschrijving werd later overgenomen door Gramaye en Sanderus. Voor wat de ligging aangaat, de afstand gegeven door J. Marchant komt overeen met de plaats waar wij onze opzoekingen deden. Duizend schreden zegt Marchant. De schrede der landmeters werd gerekend op 1m37; deze duizend schreden maken dus 1370 m. Welnu, deze vroeger bewoonde plaats, gemeten langs de oude weger op de kaarten der XVIIe eeuw, lag op een afstand van ongeveer 1300 m. van de groote markt van Nieupoort. Gramaye voegt nog de beteekenis van het woord Yde bij zijnen tekst in zijn Flandria Franca 1612, bl. 30, waar hij zegt: ‘Yde... beteekent zekere plaatsen van voldoende diepte, gelegen langs de kust, en geschikt, door de natuur of door kunstmatige middels, voor het binnenvaren der schepen’. Dezelfde tekst verscheen in een ander boek van Gramaye, Antiquitates Flandriae, 1708 bl. 120. Blaeu, in zijn atlas, heeft eenvoudig den tekst van Gramaye vertaald in het Vlaamsch. Ch. Ducange, in zijn Glossarium, 1678, geeft dezelfde beteekenis aan het woord Hytha of Yde. Taalkundigen hebben geredetwist aangaande den oorsprong van het woord yde. De eene beweren dat het een woord is op zijn eigen, de andere zeggen dat het eene vervorming is van het woord ie, beteekenende water. Indien men onzen hooger gegeven uitleg nagaat, dat een yde de monding was eener kreek of waterloop die door de schorren liep, moet men aannemen dat het woord geheel waarschijnlijk voortkomt van een vroegeren vorm ie, in den zin van waterloopGa naar voetnoot(1). Het feit dat er menige dorpen zijn, waarvan de naam eindigt op yde, alhoewel er daar nu noch haven noch kreken meer te vinden zijn, bewijst enkel dat deze laatste verdwenen zijn door verzanding. Geheel dikwijls vindt men zelfs nog belangrijke sporen der oude kreek, te midden in de polders, en somtijds zelfs nog in de | |
[pagina 189]
| |
duinen. De plaatsnamen komen ook dikwijls bevestigen wat de aardrijkskundige opzoekingen ons toonen, want voor de Yden die zeer vroeg verdwenen, bestaan er geen geschiedkundige documenten. De volksoverleveringen alleen spreken er nog van, en komen gewoonlijk overeen met de aardkundige studiën. Nochtans veel geschiedschrijvers minachten deze overleveringen en houden er geen rekening mede. De oudeWestsluis stond dus op 250 m. ten Noorden van den steenweg naar Oostdunkerke, en was enkel voorzien van verlaten, die op en neder gehaald werden bij middel van een windas. In 1280 werd de monding van den Yser ingedijkt langs den Westkant bij middel van den Groenendijk, die dan nog een zeedijk was. Inderdaad, te dien tijde bestonden de duinen van Nieupoort-Baden en Groenendijk nog niet, en de zee kwam den dijk bespoelen. Enkele groepen voorhistorische duinen lagen verspreid in de monding van den Yser; dit toonen ons klaar de menigvuldige boringen die wij deden in de oude monding. Een akte van 1280, bij dewelke Gwijde van Dampierre een gedeelte van den polder Lens geeft aan zijnen zoon Gwijde, bevestigd onze aardkundige opzoekingen: ‘tout ensi comme li devant dis ges sestant dusques en le mer, et amont vers terre dusques a nos dunes...’ De naam polder Lens werd gegeven in de xvme eeuw, naar den naam van eenen rijken eigenaar, den heer van Le ns d'H oyegem. Hij vernieuwde den dijk langs den Yser, van aan het oude Veurnsas tot aan den ouden vuurtoren. De polder Lens, waarvan de Kiele het Oostelijk gedeelte vormde,Ga naar voetnoot(1) grenst ten | |
[pagina 190]
| |
Oosten aan de Oude Veurne vaart; Noord-Oost aan de havendijk; ten Noord-Westen aan den Groenendijk; ten Zuiden aan de oude duinenketen die vroeger langs de monding van den Yser liep van Nieupoort tot het gehucht Groenendijk. In een akte van bisschop Milo (xiie eeuw), spreekt men van nieuw ingedijkte schorren in de Venepe bij Ramskapel, hetgeen een bewijs is dat er dan nog geen sluis bestond in dezen waterloop (Vandeputte, Chron. Dun.). In een akte van 1218 vindt men de eerste melding onzer sluis, die genaamd werd de Venepesluis, aangaande eene verdeeling van grond tusschen de Abdij van Duinen en deze van St Nikolaas van Veurne: ‘Quod cum super divisione terrarum nostrarum apud Venepescluus jacentium...’ In een schrift gegeven door Margareta, gravinne van Vlaanderen, van 1269, spreekt men van de sluis van Nieupoort: ‘De le clef dou fres wis del escluse de Noefport’. (van den sleutel der versche deur der sluis van Nieupoort). Verder in deze akte is er sprake van het doorvaren der schepen: ‘Et ke les proufis ke on recevera au devant dit wis des neif (nefs = schepen) ki i passeront...’ hetgeen een bewijs is dat de sluis dan reeds ingericht was voor de scheepvaart, zoowel als voor het aflossen van het overtollige water. De Abdij van Duinen, die den sleutel mocht bewaren, moest de sluis openen voor de schepen alsook voor het aflossen der polderwaters: ‘Et ke il cel wis ouverra et reclorra au proufit de la terre de Furnes appareillement toutes les fois ke mestiers sera et aussi quant li watergraves devant dit len requerront’. Vandeputte Chron. Dun., bl. 356 en 357. Deze akte van 1269 bewijst ook dat wij hier te doen hebben met een sassluis. Inderdaad, wanneer er eene versche deur bestaat, moet er ook eene zoute deur zijn; men kon dus reeds met schepen doorvaren, zelfs wanneer er een merkelijk verschil bestond tusschen het waterpeil vóór de zoute deur en dit vóór de versche deur. Wij hebben hier ongetwijfeld de oudste sluis | |
[pagina 191]
| |
met sas van geheel de Vlaamsche kust, want voor wat den Yser aangaat, het is maar in 1335 dat er sprake is van dergelijke sluis te Nieuwendamme, volgens A. Meynne in zijn Histoire de Nieuport. Te Damme werd dergelijke sluis maar gemaakt in 1394, alhoewel Gilliodts van Severen beweert, zonder bewijzen, dat er reeds eene bestond in 1235 (rek. van 't Brugsche Vrije). Van de Oude sluis spreekt men in een schrift van Margareta, gravinne van Vlaanderen, van 1265, waarin er sprake is van het herstellen der sluizen van Nieupoort (Archief van Yperen). Men spreekt nog van de Westsluis in een akte van verkoop van 1311, bij dewelke Jan van Namen de polder Lens verkoopt aan de stad Nieupoort: ‘...vendu bien et lealement, ugne poulre, que nous avons gisant entre la havene de ladite ville de Neufpoort devers le west, et le poulre de Monseigneur Jehan de Bailleul ...C'est a savoir de l'escluse mouvante qui est entre le havene et ledit polre...’ Men ziet er ook dat een gedeelte van den Groenendijk gemaakt werd door Jehan de Bailleul, een ander gedeelte door Jan van Namen: ‘de sy a tant que nous Jehan de Flandres, cuens de Namur ou nostre successeur ayans magniet ou dycquiet les terres ou les giectz...’ Een derde deel werd ingedijkt door Gwijde van Dampierre (akte van 1280) ‘...lequel get nous avons fait nouvelement en partie dikier.’ Het plan van Nieupoort door Jacob van Deventer, rond 1560, toont ons voor de eerste maal de juiste ligging aan van de nieuwe Westsluis. Ten gevolge der indijking van den polder Lens, was men verplicht geweest de Venepe te verlengen in noordelijke richting, om nog eens het water van Veurneambacht in den Yser te kunnen storten. Dit werk werd dus uitgevoerd na 1280. De Westsluis werd daardoor 760 meters verder Noord geplaatst, en de Venepe vloeide dan in den Yser op ongeveer 325 m. ten Zuiden van de groote Vierboete (verscheidene oude plans). ('t Vervolgt). K. Loppens. |
|