2. Van het bloedig klaverblad.
(Medicago maculata).
Als de Joden Onze lieven Heer zoo wreed gegeeseld hadden, dan zeiden zij: Wij zullen hem nu nog eens gaan kronen als koning, en dan deden zij Jezus op eenen kouden steen zitten, die daar in de nabijheid lag, terwijl zij gingen zien of zij nergens geene scherpe doornen konden vinden. Maar de verwenschte doornstruik, die dat gehoord had, stak met welgevallen zijne wreede scherpe stekkers omhoog, opdat zij hem zouden opgemerkt hebben. En als de Joden die wreede doornen zagen, waren zij zeer verblijd en begonnen er aanstonds eene groote hoeveelheid af te snijden; en zij maakten daar voor Jezus eene kroon af.
De doornstruik was hooveerdig omdat er van zijne doornen eene kroon gemaakt was; en de Joden drukten die kroon op het hoofd van Jezus met veel geweld, zoodat er veel bloed uitvloeide; en op de plaats waar dat Jezus zat, daar stond een klein helder groen plantje met drie blaarkens en een lief klein geel blommeken, en het plantje had medelijden met Jezus en sloot van verdriet zijne blaarkens toe. Maar terwijl het plantje treurde, vielen er bloeddruppels van het hoofd van Jezus op zijn blaarkens, en dan zeide Jezus: Lief plantje, opent uwe blaarkens en uw bloemkelktje; omdat gij meelijden met mij gehad hebt, zult gij voortleven tot het einde der wereld, en ieder bladje van uwen struik zal altijd met eenen bloeddruppel geteekend zijn; en als uw blommeken afgevallen is, dan zal er op uwen stengel, ter gedachtenis van mijne kroning, een schoon kroontje met