Biekorf. Jaargang 42(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Jeugd. ‘Ad Deum qui laetificat juventutem meam.’ Schoon is de lente van 't leven, Schoon is de jeugd! Blij is het zonlicht in groenende dreven, tintlend van vreugd. Lief is 't viooltjen, in 't gras daar verdoken: needrige pracht; heerlijk de lelie, die 's morgens ontloken, rein is en zacht. Mooi is het lied, dat de vooglen met velen, vroolijk en vrij, fluiten en galmen en kwinken en kwelen, 't lied van de Mei! Schooner toch klinkt in 't gemoed van de menschen d'hemelsche taal - schooner dan àl wat m'n ziele kan wenschen -: Jeugd-ideaal. Jong-zijn is eedler dan de edelste kunsten, jong zijn van hart: jeugdig geloof in de godlijke gunsten de eeuwigheid tart; jeugd is vertrouwen, is strijden en streven hoop onbegrensd; [pagina 134] [p. 134] jeugd, die zich gansch en uit liefde wil geven, nimmer verflenst. ‘Jeugd’ is een hooglied, een hemel op aarde: zuiver genot! Dank zij den Heer, die m'n jeugd mij bewaarde: 'k dank U, mijn God. Kabwe, Kongo. Nov. 1935. L. Bittremieux. Vorige Volgende