Biekorf. Jaargang 42
(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
De heksenmeester van Voormezele.
| |
[pagina 132]
| |
roeren. Mijn ziele! z' is betooverd! zei Passchier, eerst mijn partij koren en nu mijn merrie! Hij peisde seffens op Buen, den man van Mechelyne. En hij aan 't zoeken... en waarlijk... er zat tooverij in de ‘ruetelbelle’ van de merrie! Buen werd te keer gegaan en moest bekennen dat hij die ‘zaken’ in de belle gesteken had, en daarbij wijwater gebruikt had onder de aanroeping van ‘den naeme vanden viant vander helle, ghenaempt Astegory’. Buen werd aangehouden, verder ondervraagd en bekende dat hij met den duivel een verbond gesloten had in de volgende omstandigheden. Astegory ‘den viant vander heil en’ had hem uitgenoodigd naar Bondues bij Roubaix. Buen ging er naar toe; de duivel Astegory was daar niet alleen, maar in gezelschap van Calleken Astegorys ‘wesende eenen viant vander hellen, inde ghedaente van een vrauwe’. Buen en Calleken ‘beloofden trauwe’ wederzijds en dronken samen. Calleken kwam mede tot bij de Leie alwaar Hendrik ‘huer cussende van heur oorlof ghenomen’ heeft. Sedert dezen Walpurgisnacht was Buen ten uiterste ‘familier’ met Calleken. Hij moest maar roepen: ‘Calleken Astegorys’, en de duivelinne was daar gezet ‘alzoo dickens als ghy die gheropen ende begheert hebt’. De griffier op de Halle schreef dat al in zijn register en voegde er uitdrukkelijk bij, dat al het voorgaande blijkt ‘by voluntaire ende gheïtereerde kennesse (bekentenis)’ van den betichte. Daarenboven was Buen noch verdacht ‘van diversche vruchten betoovert... ende van diversche menschen ende beesten by (zyne) tooverie van levende lyfve ter doot ghebrocht thebbene...’. Dat was meer dan genoeg voor de mannen van leene, om met de zaak korte vore te maken... Weldra zagen de menschen vóór de Halle den griffier ‘ten breteske’ verschijnen en 't vonnis lood dat Hendrik Buen moest ‘levende aen een staeke verbrand ende (zyn) lychaem metten viereghebrocht wordene tot pulvere endeasschen’. | |
[pagina 133]
| |
Ten één 's achternoens stond Buen al op den brandstapel vóór de Halle en werd er ‘van levenden lyfve ter doot ghebrocht’ in de tegenwoordigheid der leenmannen van Voormezele.Ga naar voetnoot(1) J.D.S. |
|