Biekorf. Jaargang 42
(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan een ouden trouwer die zijn gebeden niet kende.OP een koelen uchtend in Schrikkelmaand van 't jaar 1610 belde een koppel aan de pastorij van Dranoutre. - Meneere, 't zijn-der daar twee om u te spreken, zei de maarte, en 't en zijn van de jongste niet meer. De pastor, Heere Jan Bateman, vond vóór hem, in de salette, Touchain Lams, zoon van Karel, die zei dat hij hem wilde ‘begheven... ten huwelycken staete met de weduwe van Jan Gruson’. De herder begon zijn ondervraging: aan lichamelijk en geestelijk maagschap haperde er niemendalle. Daarna de Catechismus. De weduwe Gruson kwam eerst aan de beurt en 't rolde er uit. - En nu, Touchain, Onze Vader...? zei de pastor. - Onze Vader..... Touchain snapte achter asem en achter de reste van zijn Vaderons die er maar niet wilde uitkomen. - Kom, Touchain, 't is van d'alteratie, zei de pastor. Pakt een keer den Wees-gegroet... - Wees gegroet...? stamelde Touchain. - Ewel... Maria toch, vol van gratie...! snapte de bruid, versteld en verlegen. - Jamaar, 't is den baas zelve die moet zijn name | |
[pagina 51]
| |
zeggen! zei de pastor, die begon geware te worden dat hij met een serieusen ‘casus’ te doen had. Met de Belijdenisse 'n gerocht Touchain niet verder dan ‘God den Vader’: noch van Kleine noch van Groote Leeringe 'n kon hij een gebenedijd woord bovenhalen. De pastor moest nu wel aanteekenen dat Touchain ‘tot nu toe gheleeft [heeft] zonder zyn daghelicxsche ghebeden te connen, niet meer zyn paternoster ofte vader onse, dan eenighe ander ghebeden die een goed kersten mensche schuldich is ende behooirt te weiten, inzonderlinghe voor eenich meltschap of trauwe...’ Wat daarmee gedaan? Uitstellen? Touchain en zijn bruid 'n waren daar niet toe gezind: hun tijd was gekomen en ze wilden 't nog vóór den Vasten aangaan. Pastor Bateman maakte een accoord: Touchain mag seffens trouwen op conditie dat hij binnen de zes weken zijn gebeden van buiten leere. De pastor stelde de overeenkomst nauwkeurig op: ‘soo ist nochtans niet jeghenstaende zynen [van Touchain] voornomden ongheleertheyt ende onwetenschap, men met de voornomde trauwe ende huwelyck ter eere Godts voortgaen zal inde prochiekercke van Drannoultre, midts den voornoemden Touchain in handen van heer Jan Bateman, pastor van Drannoultre, belooft heeft (soo hy doet by dese) te leeren ende behoirlyck van buuten bi der herte te connen, de voornomde ghebeden, te weiten: zyn paternoster ofte vader onse, het ave maria ofte weest gheroet (sic), credo ofte gheloove ende de tien gheboden, ende dat onthier ende ses weken naer daete deser...’. De herder was echter niet tevreden met een bloote belofte! Hij eischte een ‘souffisante borghe’ voor zestig gulden vanwege derden. Touchain kwam seffens met twee borgen naar de pastorij: Fransois Oreel en Caerle Lamps de Jonghe. Deze verklaarden in te staan als ‘borghe ende principael’ voor desom van zestig gulden; indien Touchain na zes weken zijn gebeden niet kende, dan mocht de | |
[pagina 52]
| |
pastor op ieder van beiden dertig gulden verhalen ‘ter heerelycke executie, zonder eenighe breeder wettelicheden daer toe te moeten ghebruucken ofte oorbooren’. Pastor Bateman was niet enkel bezorgd met de christelijke leering van zijn schapen; hij was ook met de schoonheid van zijn kerk begaan, want hij schreef in het accoord dat de zestig guldens desgevallend moesten dienen ‘tot decoratie vande kercke van Drannoultre’Ga naar voetnoot(1). Wat er zes weken later gebeurde, weten we niet. Het moest alleszins een gelukkige dag zijn voor pastor Bateman; kwam Touchain zelf met zijn gebeden ‘bi der herte’ geleerd, het doel van het accoord was bereikt; kwamen de twee borgen met hun zestig guldens, dan kon de bezorgde pastor al beginnen rondpeizen wat hij, met het batig gevolg van 't accoord, in zijn kerk zou ‘decoreeren’. |
|