De luys in d'oore hebben.
Met de luis in de oore loopen, d.i. een vermaan of knijzing gevoelen van koorts, van tandpijn of van een andere kwaal of ziekte. Ook een voorgevoel of halve kennis hebben van iets. - Hij gaat van zijn ambt afgesteld worden: hij loopt met de litize in de oore (De Bo).
Vercoullie vermeldt: Een luis in zijn oor hebben d.i. niet gerust van geweten zijn.
Die zegswijze ontmoeten we reeds op het einde der jaren 1500 onder de pen van Jan David. In zijn Kettersche Spinnecoppe (gedrukt te Brussel in 1595) spreekt hij (bl. 276) van de ketters die 't seffens merken als er onraad is: ‘sy hebbent terstont wech, en de luys int oore, soo men seght’. In hun bewijsvoering zijn ze zeer op hun ongemak wegens ‘...een cleyn woordeken dat haerlieder soo vele spels maeckt, als oft sy de vloye inden neus oft de luys in doore hadden, bl. 220’.
B.
- Heer Cyrille Ampe van Eessen, gewezen notaris te Assche (Brabant) overleden in Juli jl. was en bleef tot op zijn laatsten dag een oprechte en trouwe Westvlaming. Hij dichtte zelf de volgende strofen voor zijn doodsantje, waarin hij den bewonderden Gezelle nazingt:
Laat mij, daar 't altijd zomer is,
om U, onsterfelijke Liefde,
wil uw' dienaar niet vergeten;
genade, en niet uw straffen
naar zijn kwalijk doen gemeten.