Biekorf. Jaargang 41
(1935)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
De Europische Mercurius.(Vervolg van ‘Biekorf’ 1934, blz. 189-197). MIJN vorige bijdrage eindigde met het verdwijnen van den Hollandschen Mercurius in 1691. Gedurende dit jaar verscheen de Europische Mercurius om de drie maanden. Dat veranderde dadelijk, nadat hij zijn mededinger den das had omgedaan. Hij komt voortaan uit om het half jaar, zoodat elke jaargang (stuk) twee deelen telt. Aan de titelplaten wordt heel wat meer zorg besteed, dan aan de enkele van deze kunstproducten, waarmee zijn voorganger prijkte. Soms gaat aan deze plaat een berijmde verklaring vooraf, wat in latere stukken regel wordt. De redacteur E.V. vindt achtereenvolgens opvolgers in L.A. en J.H. Zij komen en verdwijnen, zonder dat wij iets van hen vernemen. Het is me niet gelukt, langs anderen weg iets van hen te weten te komen. Hun arbeid pleit voor hun groote kennis, nauwgezetheid en ijver. In het bijzonder valt het op, dat ten aanzien van hun niet Gereformeerde tijdgenooten, zoowel binnen als buiten de landgrenzen, een mildere geest begint te heerschen. All es echter wat het Katholicisme in Engeland, Frankrijk en Duitschland betreft, blijft hun volle aandacht houden. Overigens wordt op het oude spoor voortgegaan. Slechts van één redacteur kwam mij - echter niet in het werk zelf - een aanwijzing onder het oog. Op de eerste bladzijde van de drie blanco bladen, die aan den hoofdtitel voorafgaan, vond ik in Stuk LII (1741) in het schrift van omstreeks 1850 het volgende onder A.L.: ‘De Schrijver van den Europischen Mercurius noemt zich A.L. en is waarschijnlijk niemand anders dan Adriaen Loosjes, leeraar der doopsgezinde gemeente te West-Zaandam, die van 1689-1767 leefde, gewoon was | |
[pagina 215]
| |
om 't geen hij schreef met de voorletters van zijn naam A.L. te onderteekenen, en gemeenzamen omgang hield met den geschiedschrijver Jan Wagenaar. Verg. A.J. van der Aa, Biogr. Woordenb. i.v. Het 61 Stuk, dat over het jaar 1750 loopt, is het laatste, dat met de letters A.L. is geteekend’. Dit Stuk is ook het laatste waarin een titelplaat voorkomt. Om nauwkeurig te zijn, worde hier aangestipt, dat A.L. zijn taak aanving met het tweede deel van Stuk LII Een van zijn voorgangers L.A. had bij het aanvaarden van zijn taak (Stuk XXIX, deel II) de inrichting van het jaarboek gewijzigd. Aan het einde van het maandoverzicht verschijnen voortaan de ‘Byzonderheden’, inhoudende: geboorten, overlijden, huwelijken van hooge personages, merkwaardige voorvallen, natuurverschijnselen, moorden, branden, enz. Timotheus ten Hoorn, de eerste uitgever, heeft inmiddels een opvolger gevonden in Andries van Damme. Stuk XXXVIII (1727) vermeldt onder de titelplaat als uitgeefster de weduwe Andries van Damme. Zij schijnt in den loop van 1727 haar man verloren te hebben, want het eerste deel van dat jaar noemt hem nog als uitgever. Het tweede deel kwam uit bij Hendrik van Damme Jansz., die in de zaak van zijn voorganger And ries. Boekverkooper op 't Rokkin, ‘bezyden de Beurs’ was getrokken. Hendrik van Damme voegt in den regel achter den titel van den Mercurius een ‘Bekentmaking’ van werken, die bij hem verschenen zijn. De snelheid, waarmede de uitgave van dezen Mercurius nu van de eene in de andere hand overgaat, geeft ons den indruk, dat de uitgave weinig winst oplevert. Na een drietal jaargangen wordt J. Ratelband op den hoek van de Kalverstraat en den Dam uitgever. Van het XLI Stuk (1730) is zijn weduwe de uitgeefster. De ‘Drukster’ acht het noodig haar ‘Landsgenooten’, de ‘Weetgierige Nederlanders’, een en ander over ‘dit nuttelyke Geschicht-Boek’ mede te deelen. Zij | |
[pagina 216]
| |
prijst ‘de zorgvuldige behandeling en het goede toezigt van wylen den Boekverkoper Andries van Damme’ en geeft een sneer aan zijn opvolgers, ‘die de belangen van dit Werk niet behartigden’. Het schijnt n.l. zeer ongeregeld verschenen te zijn. Zij heeft het Werk gekocht ‘met besluit en voorneemen, van hetzelve.... wederom zyn voorige agting te doen erlangen en prompter te doen te voorschyn te komen; sullende geene vlyt spaaren, om yder half jaar, successivelyk een maandt na 't Expireeren van 't zelve, in die gereedheit te brengen, van het te kunnen afleeveren en verzenden’. Zij zal alle gedenkwaardige voorvallende zaken en bijzonderheden, ‘door middel van goede Conrespondentie, onzen Autheur en Schryver’ mededeelen, waardoor dit werk ‘een volslage Cronyk’ zal worden. Dit ziet blijkbaar op het buitenland. ‘Aan 's Lands Placcaten, Edicten, Manifesten, Aanspraken, Brieven, en andere autentyke Stukken zal het onzen Merkurius niet ontbreeken; dierhalven meenen wy een volslagen Werk uyt te geeven, 't geen alle Staats-Ministers, Ambassadeurs, Residenten, Agenten, en andere Heeren van Regeering, ten hoogste nuttelyk kan zyn, kunnende in de voorige stukken een volkomen aaneenschakeling van Staats- en Oorlogsgevallen, sedert den tyd van 40 jaaren gevonden worden. De Kooplieden, de Zenuwen van onzen Staat, zullen geen minder dienst van dit ons Werk genieten, aangezien (behalven alles wat Vrede en Oorlog raakt, en waar op hunne Negotien veeltyds steunen en rusten) in 't zelve zullen geplaatst en te vinden zyn, alle retouren van voornaame Vlooten en derzelver CargaasGa naar voetnoot(1), Visscheryen en derzelver Vangsten &c:
Enfin, Merkurius, wel waardig om te leezen,
Zal weêr Merkurius, gelyk als eertydts weezen:
En heeft'er onlangs, iets gehapert aan zyn vlugt?
Zyn vleugels zyn hersteldt, hy snordt weer door de lucht,
En brengt ons tydingen uyt Duytslandt, Vrankryk, Spanje
| |
[pagina 217]
| |
Uyt 't barre Noorden, uyt 't nabuurige Brittanje,
En waar ooyt iets geschiedt, 't geen weetens waardig is
Merkuur heeft alles, men tast nimmer bij hem mis.’
De spelling ondergaat eenige verbetering, geboorten, huwelijken en sterfgevallen van vorstelijke personen verhuizen uit de rubriek ‘Byzonderheden’ naar die van het land, waaronder zij behooren. Over belangrijke onderwerpen worden voortaan afzonderlijke studiën aan den ‘Mercurius’ toegevoegd. Zoo bevat het XLII Stuk een verhandeling over de verwoestingen door Paalwormen in onze zeeweringen aangericht. De Wed. J. Ratelband beleefde het succes van haar streven niet; het tweede deel van bovengenoemd stuk, bevattende het nieuws van ‘de zes laatste maanden van het jaar 1730’, verschijnt bij ‘de Erven van J. Ratelband en Compagnie’, gevestigd in de hiervoor genoemde zaak. In een ‘Voorreden’ kunnen de Drukkers mededeelen, ‘dat de uitslag van het voorgaande Deel onze verwachting door een ongewoonen aftrek beantwoord heeft’. In 1740 ondergaat de titel een verandering. De hoofdtitel luidt nu:
Nederlandsch
Gedenkboek
of
Europische Mercurius
Eerste Deel
Van 't Jaar 1740.
De toevoegingen hebben we gecursiveerd. De achterzijde hieraan bevat den ‘Uitleg der Titelplaat’ in verzen. Kwam deze ‘Uitleg’ vroeger nu en dan voor, wanneer het speelsch vernuft van den teekenaar de juiste voorstelling ervan bij den lezer parten dreigde te spelen, in de latere jaren was een berijm de verklaring regel geworden. Ook aan den nu volgenden deeltitel is de nieuwe aanvulling toegevoegd. De achterzijde bevat de ‘Bekentmakinge’ van werken bij de Drukkers te verkrijgen. Op de nu volgende bladzijde van het eerste deel | |
[pagina 218]
| |
wordt deze titel grootendeels herhaald, evenzoo bij het tweede deel, dat vroeger alleen een herhaling van den hoofdtitel met de toevoeging ‘Twede Deel’ had. Onder deze titels vangt de tekst aan. Boven de linkerbladzijden leest men ‘Nederlandsch Gedenkboek’, boven de rechter ‘of Europische Mercurius’. Voortaan citeert de Europische Mercurius zichzelf als ‘Nederlandsch Gedenkboek.’ In Stuk LVI (1745) staat onder de titelplaat: ‘t'Amsterdam by Bernardus Gerrevink, Boekverkoper’; onder de titelbladen de naam van de oude uitgeefster. Deze onregelmatigheid blijft bestaan tot 1748, wanneer ook de titelplaat vermeldt: ‘t'Amsterdam by B. van Gerrevink en de Erve J. Ratelband’. Bij de verschijning van het eerste deel van Stuk LX (1749) is B. van Gerrevink overleden. De ‘weduwe Gerrevink en Erven Ratelband’ zijn de uitgeefsters. Het tweede deel van dit Stuk komt uit in 's.-Gravenhage ‘By Frederic Henric Scheurleer’. Het oude vignet, een driehoek van arabesken, is vervangen door een plaatje met een door een kamervenster vliegenden Mercurius, met zijn rechterhand wijzende op een gevulde boekenkast. Op den vloer der kamer heeft hij een pakket brieven laten vallen, waarop staat: ‘F.H.S. Lith.’ In dit Stuk vinden we op blz. 303 van het eerste deel een publicatie van de Staten van Holland en Westvriesland, waarbij het drukken, verkoopen of inbrengen verboden is van ‘het maandelyks boekje, geintituleerd Mercure Historique et Politique, waarin was gebraght een periode ten uitersten lactif aan d'eer en goede naam van een Minister van zekere Mogendheit’. Redacteur daarvan was Jean Rousset de Missy te Amsterdam, ‘lid van d'Academie te Petersburg, alsmede van d'oude Koninglyke Societeit te Berlin’, die door Willem IV in Januari 1748 tot ‘deszelfs Extraordinaris Raad en Historieschryver’ was benoemd (Eur. Merc. LX, 1e deel, blz. 78). Tegelijkertijd dat de Staten deze publicatie uitvaardigden, trok de Prins deze benoeming weder in. | |
[pagina 219]
| |
Het is me niet gelukt, een exemplaar van dit maandschrift te bemachtigen. Twee jaar later, in 1751 met Stuk LXII, heeft A.L. als redacteur afgedaan. Geen enkel woord tot afscheid, geen enkele aanduiding van zijn opvolger. De titelplaten blijven al heel spoedig (na 1754) weg. Het Stuk van 1751 heeft onder den naam van den uitgever op het eerste titelblad de mededeeling, dat de Europische Mercurius mede te bekomen is aan adressen te Dordrecht, Delft, Haarlem, Leiden, Amsterdam, enz. Groot schijnt de aftrek daar niet geweest te zijn; in 1754 blijft deze lijst achterwege. In 1755 met het eerste deel van den nieuwen jaargang gaat de uitgave over aan Ottho van Tol te 's-Gravenhage. Het vignet van Scheurleer wordt vervangen door een arabeskenfiguur. Het is de eenigste jaargang, dien hij verzorgt. De ‘Europische Mercurius’ of het ‘Nederlandsch Gedenkboek’ verdwijnt en een nieuwe Mercurius staat tusschen de coulissen om weldra zijn rol op het ‘tooneel der publiciteit’ te spelen. Over hem een en ander in de volgende aflevering. Haarlem. J.D.H. van Uden. |