Biekorf. Jaargang 41
(1935)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Het stadhuis van Damme.DE stadrekeningen van Damme spreken uitvoerig over den bouw van het nieuwe - het tegenwoordige - stadhuis van Damme. Daaruit kunnen we de aanteekeningen in Biekorf 1934, bl. 227 aanvullen. In de jaren 1460 was het oude schepenhuis in zeer soberen staat ‘zo verghaen ende vergleden..., als dat allincken sticx ter neder viel, ende datter de lieden ende der lieden kinderen daghelicx of waren in grooten vreesen...’ De Schepenen zonden een bode naar Brussel om den meester timmerman Willem van Coebrouc en den meester steenhouwer Godevaert De Busschere. De beide mannen kwamen naar Damme en bespraken de voorwaarden voor het opmaken van een plan. Het stadhuis moest de helft minder zijn dan het vervallen schepenhuis. De beide meesters zouden ‘patroon’ en bestek opmaken; indien hun prijs, bij aanbesteding, de laagste bleef dan zouden zij het werk hebben en daarenboven twee pond groote voor hun moeite; werden zij afgeboden, den verlangden zij vier pond groote. Meester de Busschere en Jan van Herve, ‘medegheselle’ van Coebrouc, zonden weldra ‘diversche patroonen’ naar de wetheeren van Damme. Deze kozen het ‘oncostelycste’ plan en besloten binnen de zes maanden de aanbesteding uit te schrijven. De openbare aanbesteding gebeurde eerst in 1464 en betrof het plan opgemaakt door Godevaert de Busschere en zijn ‘medegheselle’ Jacob Quaetwand. Het metselwerk werd genomen door Willem de Busschere, Godevaerts zoon, tegen 425 pond groote; Andries Centurion van Brugge nam het timmerwerk met een aanbod van 350 pond groote.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 192]
| |
Het dak werd gedekt door den meester schaliedekker Janne le Velyers; de stad leverde zelf de berden, schaliën en nagels. Jacob Quaetwand ondernam de bevloering; ‘de vier-schaere vanden huuse, scepenen camere, de vertrec camere, tconthoir vanden clerquen...’ werden bevloerd ‘met witten ende met blaeuwen voet steenen’. De loodgieter Renault Willemszuene plaatste de dakgoten. Verscheidene smeden wrochten aan 't gebouw mede; Pieter Alaerts leverde ‘thysere werc vander groote duere vanden portale alsoo men inne de vierschaire comt’ te weten: de negen ijzeren banden, 't ijzeren beslag van een ‘wyncket’ in een der vleugels en het slotwerk. Op de torenspits stelde men een ‘engel’ gegoten door Jan le Wautier. Een schilder van Sluis, Heindric Bettelyncg, verguldde de talrijke ‘bollen boven uppe de torre’, de twee ‘dobbele lelyen dienende an de twee voormaelgen’ en het ijzerwerk onder den engel; hij verfde het houtwerk buiten den torre in 't rood, groen en zwart. De toren droeg een uurwerk met de vier Evangelisten op de wijzerplaat(?); ‘twee schellen ende noch drie cleene schellekyns’ werden in het ‘bellefroot’ opgehangen. Na drie jaar was het werk voltooid. Het werd onderzocht en gekeurd door de vakmannen Michiel Goedghebeur, Joris Weylaerd, Cornelis Tyelman en verscheidene andere werklieden uit Gent en Brussel, door den aannemer Willem de Busschere afgevaardigd. Op hun gunstig verslag namen de wetheeren van Damme in 1467 den nieuwen bouw aan. In 1470 maakte de Brugsche timmerman Andries Alaerd, de ‘parydsche [elders: parische] hemelynghe van scepene camere ende vertrec camere’.Ga naar voetnoot(1). 't Was een kostelijke bouw; de belastingen op haring en wijn in de jaren 1463-68 moesten de rekening helpen effen wrijven. A.V. |
|