Biekorf. Jaargang 41
(1935)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
[Nummer 7-8] | |
Van een Lokerschen schaper.'T WAS kermesse te Loker (bij den Kemmel) en Alida en Romanie, twee gezonde boeredochters, gingen naar d'hoogmesse. Ze waren feestelijk opgezet, niet dat ze kennesse hadden, maar enja! op de kermesse als ge jong zijt komt ge altijd iemand tegen... en een kermislief moet gepint zijn. Onderwege kwamen zij Remi den schaper tegen met zijn drijf. 't Was een oude man met een verrompeld en verschrompeld wezen en een mantel lijk van balegoed op zijn krommen rugge. Onze twee fiere deernen, krakend in hun zijden jakken en bleuzend tusschen hun groote oorbellen, keken van omhooge naar den schamelen man en gingen voorbij zonder goendag te zeggen. Ze waren nog geen twintig stappen verder, dat ze moesten achter malkaar over een piete de gracht dweerschen: - Wel hemelsche deugd, Romanie, riep Alida die achterkwam, uw haar zit vol ongroei! | |
[pagina 170]
| |
- Ewel... e' maar... 't uwe ook! zei Romanie die heur ommesnukte en ontsteld naar Alida keek. - 't Is al fernijn zie...; ze kruipen uit ons jakke en wikkelen in onzen rok! Om djeemenis wille, gauw naar huis, schruwelde Alida. In 'tloopen kwamen ze weervoorbij denschaper dierustig en al schuifelen meteen mes aanzijnstaf stond te wrikkelen. - Wat is er gaande, lieve meiden, riep Remi die hen oolijk bekeek, is d'hoogmesse al gedaan of staat het hof in brande dat ge zoo zeere loopt! - Maar brave man, zei Romanie beschaamd, zie ne keer al dat fernijn dat op ons krieuwelt! 't Is op ons gesmeten, 't is tooveressewerk! - Een tooveresse! lachte de man, 'k ben ik die tooveresse! 'k heb ik dat ongroei op u gesmeten om u een goe' lesse te geven. En loopt nooit niemand voorbij, ook den armsten sukkelare niet, zonder hem goendag te zeggen. En vooral - en Remi's oogen glinsterden onder de vooie van zijn grauwen hoed - vooral en gaat nooit een schaper voorbij zonder hem te groeten! Keert maar gerust naar Loker weer...; 't fernijn is weg lijk het gekomen is... maar onthoudt die lesse!
***
Een anderen keer kwam Remi tegen avond al spelen op zijn muizel met zijn schapen thuis. Hij stak de beesten in de kooie en kwam, altijd al spelen, de hofstee binnen. De boerinne gaf hem een snauw omdat heur kleine kinders met zijn spel begonnen wakker te komen. Remi 'n zei niets. Hij lei zijn muizel in den hoek en ging voort. Hij was met rooie buiten of de muizel begon te spelen en zong en piepte heel den nacht. Niemand op heel 't hof en kon dien nacht een ooge toedoen en niemand ook en dorst dien betooverden muizel vastepakken en buitensmijten.
***
- Tistenf zei Remi aan den poester die tewege was in zijn polk te kruipen, morgen moet gij voor de | |
[pagina 171]
| |
schapen zorgen; ik moet om een vracht wulle naar Afrika en ik zal maar morgen avond weere zijn. Afrika, peisde de poester die niet heel dom en was, dat is 't land van de mooren en dat is verre van hier. - 't Is om met de menschen te lachen, zei Tisten, Afrika is veel te verre om in een dag weg en weere te zijn! - Als ge 't niet en gelooft, jongen, legt er uw neuze bij! - Als 't alzoo is, zei Tisten, laat me dan meegaan! 'k zou zoo geern een keer verre gaan reizen. - Mij wel, Tisten. maar 't zal u misschien spijten. - 't En doet! Och Remi, laat me toch meegaan! 's Anderendaags in den koelen uchtend, vóór dat den hane gekraaid had, gingen Remi en Tisten naar den meersch waar er twee baaide merriën stonden te wachten. - Spring er maar op, riep Remi, en vooruit! Ze sprongen elk op een peerd, maar Tisten en zat er nog maar juiste schrijlings op, of hij viel in een diepen slaap en werd maar wakker..... in Afrika. Hij stond daar alleen met de twee merriën langs een blauwe zee en onder een groote gloeiende zonne. Hij was benauwd en lamenteerde: - Ocheere! zei hij, wat zal er met mij gebeuren? Hier moederziele alleen onder de wildemans...... 'k Zie ginder de mooren afkomen op hun groote kemels om mij te pakken en dood te doen.... Hij zocht om hem weg te steden maar 't en stond maar hier en daar een magere doornstruik. Hij wachtte gelaten in zijn lot... doch hoe sprong hij op van blijdschap als hij Remi herkende tusschen die mooren die treffelijke kooplieden waren. Remi laadde een bale wulle op ieder peerd en betaalde de mooren die met hun kemels over 't zand wegdraafden. - En nu vooruit, naar moeders, jongen! zei de schaper. - Zoo vroeg al, zei Tisten die nu weer gerust van herte was, 'k en hebbe nog niets van Afrika gezien! - 'k En mag maar een dag van thuis weg blijven en we moeten ons haasten, willen we dezen avond weer te Loker zijn. - Laat me dan ten minste wakker blijven, smeekte | |
[pagina 172]
| |
Tisten. In 't komen heb ik heel den tijd geslapen en 'k en heb niets van heel de groote reize gezien. - Mij wel, Tistje; ge moogt wakker blijven, doch zwicht u wel van uw mond open te doen onderwege. - Zij' gerust, zei de poester en hij verkneukelde hem al in 't gedacht van al de wonderen die hij ging zien. De schaper riep jujow! en de twee merriën gingen van den grond weg, de lucht in en klauwierden in snellen draf over zee en land. Tisten was er zoo van gepakt dat hij den raad van den schaper vergat en uitriep: - Dedjakke! welk een plezier van alzoo door de lucht te zoeven lijk een zwalm Met den slag viel hij uit de zale in 't natte zand op het zeestrand. Toen hij gebuild en gekneusd opstond waren zijn peerd en de schaper al lang niet meer te zien. Tisten huilde van spijt. Hij bleef vijf jaarlang onderweg om thuis te geraken en hij moest bijwijlen hard werken en veel krebbe bijten. Te Loker dacht iedereen dat Tisten dood was en toen hij, uitgemergeld en verouderd, in de prochie weerkwam meende iedereen dat het een verkeersel was.Ga naar voetnoot(1)
M.d.l.C. |
|