Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Uit den ouden taalschat.Borrelle.BORALEZONDAG, Brallezondag: zoo heet de zondag in de eerste weke van den Vasten, quadragesima-zondag. Onder andere name draagt deze zondag in 't Latijn ook den naam van Dominica burarum of focorum, d.i. Brandstapel-, Houtvier-zondag; of met een Vlaamsch-Latijnsch woord: Brandones-zondag, in 't eng. Bules [?]. De Vlamingen zeggen niet Burarum- maar Borale-zondag, zoo me mij schrijft uit Dranoutre, en dan draagt men daar hout op de hoogten en men maakt vier. Dat gebruik is zoo oud als de wereld.... In Duitschland gaat men 's Borale-zondags op de bergen, men maakt vier, en men zaagt schijven, met een gat daarin, van een elzenbol; men houdt die schijven in 't vier tot dat ze in lichten laai staan, dan schijvert of slaat men: omhoog in de lucht, waar ze, brandend en draaiend, op- en nedervliegen; dat heet men schijve slaan.. Zoo schrijft De Bo in zijn Idioticon volgens den Dagwijzer van Guido Gezelle in Rond den Heerd, 1e jaargang, 1866, bl. 90. In 1896 was de Borellezondag te Dranouter nog in zwang zooals hij bij Gezelle en De Bo beschreven staatGa naar voetnoot(1. Het is een oud en zeer verspreid volksgebruik op den eersten zondag (en ook op andere zondagen) van den Vasten een ‘vierke aan te steken’ of met vuur rond te loopen. In 't land van Aalst ‘placht men... door de velden te loopen met een slag van barnende fakkels, bestaande in handsvollen stroo, die aan hoppestaken vastgebonden waren, bij middel van wijmen. | |
[pagina 249]
| |
Buiten 't hoppeland werden boonpersen gebruikt, hoe langer hoe liever’Ga naar voetnoot(1). Zeer bekend is nog de Tonnekieszondag of Wallemkieszondag, als men op den Oudenberg te Geeraarsbergen een of meer tonnekens pek brandt; zoodra de kinderen van de naburige gemeenten de vlammen van dit brandend pek ontwaren, loopen zij met walmen rond, of verzamelen zij hout, stroo en schavelingen en steken den hoop in brand, er rond dansende en roepende: wallemkiesbrand! wallemkiesbrand!Ga naar voetnoot(2). Te Loker bij Yper is het op Branlezondag (Passiezondag) dat de jongens rondliepen ‘duer de weên met pertsen en een brandenden duts werk of strooi daarop’ (RdH., IV, 1869, bl. 121). Te Aspelare trokken de kinders met hun fakkels op en zongen: Walmen, walmenbrand!
Zeven zakken op 't dagwand!Ga naar voetnoot(3).
In de streek van den Brallezondag o.a. te Yper, zongen de kinderen ook een deuntje terwijl zij met vlammende fakkels langs de straten liepen: Borrelle, borrelle!
Steekt het vier in d'helle!Ga naar voetnoot(4).
De borrelle van dit deuntje is de borale-bralle uit de samenstelling met -zondag. Een bralle is een lange pertse of spriet waarop men van boven een duts stroo of hooi vastbindt, dien men branden doet den avond van Brallezondag. Aldus zegt men: Een bralle maken. Het vuur aan de brallen steken. Het vier van de brallen zag men van verre (De Bo). | |
[pagina 250]
| |
De Ypersche kronijkschrijver Augustijn van Hermelghem (einde 16e eeuw) gebruikt het woord borrelle in zijn Historie. Onder het jaar 1588 (25 Maart) beschrijf hij de feesten der herstelling van ‘Onze Vrouwe boven de Voute’; Spaansche soldaten draafden toer rond de Ypersche stede ‘vermuseleert met fauvisagen en met witte cleederen, met tutten op hun hooft, met flambeelen en boorrellien wel tot den middel-nacht...’ Verder vermeldt hij onder 1591: ‘op den derden maerte, wezende Borrellen-zondag...’Ga naar voetnoot(1). Boorrellie = borrelle = bralle: vanwaar komt di woord dat blijkt een ‘eigengoed’ van het Westland te zijn? We moeten alleszins aan den Franschen kant zoeken. Weled. Mevrouw de la Chapelle die haar kinderjaren sleet op het erfelijk kasteel van Niepkerke, deelde ons het volgende mede: A Nieppe, le premier dimanche de Carême, on fait les ‘bourres’; je ne sais pas ee que veut dire ce mot, mais les bourres consistent à planter en terre dans la pâture quatre pieux recouverts d'un petit toit de lattes et de paille. On y met le feu tout dansant et chantant: A bourres, à bourres
Des pommes et des poires
Des cerises toutes noires
Dans l'gardin Jules Loire.
Et la première bourre que voit une jeune fille dans la soirée lui indique de quel côté lui viendra son bon ami. Dit was omstreeks 1890. Uit dit fr. bourre (Lat. burra), bourrée, moet onze borrelle, bralle voortkomen. Bourre = vulhaar, stophaar, vulsel. Bourrée = een bos van rijshout, kleine mutsaard; in 't bijzonder kort rijshout dat in een takkenbos gestopt wordt; une ‘âme de fagot’ (Dict. de Trévoux 1743). Het oud Fransch kent Bourrée in den zin | |
[pagina 251]
| |
van ‘faisceau de branches bourrées’ vermeld in 't jaar 1326Ga naar voetnoot(1). Uit Bourrée zou men echter in het Vlaamsch een vorm: boorreyde, boorreye verwachten, zooals mnl. corweide, corweye uit fr. corvée; mnl. alleide, alleye uit fr. allée. Zou er in 't oud Picardisch geen diminutief bestaan hebben: bourrèle, bourrelle = een kleine bourrée? En zou daaruit onze boorrellie, borrelle, bralle niet overgenomen zijn? | |
Cooptauwer-Taelgesnidere.Een Cooptauwer was een leerkooper die vroeger te Brugge van het ambacht der Cordewaniers afhing. Wie Cooptauwer was, mocht geen ‘leder omme hure’ touwen. Oorspronkelijk noemde men die handelaars: Taelgesniders d.i. lieden die leder ‘in taelgen’ (à la taille), bij de snede verkochten. Volgens de Brugsche keure van 1441 mochten er slechts drie zulke handelaars zijn; hun opneming onder de Cordewaniers geschiedde te Kerstdag en te Sinksen (Keure art. 22). In een acte van 14 Aug. 1430 staat echter te lezen ‘datter nemmer meer dan zesse cooptauwers ende taelgesniders te gader wesen mochten... (Groenenboeck A. f. 194). Alleen bij het openvallen van een plaats kon een nieuwe Cooptauwer aangesteld worden; in den regel geschiedde deze aanstelling door loting onder de aanvragers. In 1449 beweerden de Taelgesniders tegenover de Cordewaniers dat zij zessen ‘alleenlic waren te hebbene ende te ghebrukene vanden coopmanscepe vanden zwarten ghevetten ende ghetauweden coeyenenledere ende dat niemant anders dan zijlieden zwart ghetauwet coeyenledre in taelgen vercopen ne mochte’Ga naar voetnoot(2). In een acte van 8 Aug. 1562 worden de Cooptauwers | |
[pagina 252]
| |
nog vermeld. C. De Knuut vraagt aan den deken der Cordewaniers om zijn zoon in de nering op te nemen ‘ten fyne hy zoude moghen werden coopman van ledre ende cooptauwer’; hij steunde er op dat hij zijn zoon wilde laten opnemen ‘alleenelick... omme de coopmancepe van den Ledre te doene, twelcke men hiet onder tvoorseide ambocht Cooptauwen’. De Cordewaniers verwierpen de aanvraag o.a. omdat ‘de zelve cooptauwers dicmaels voor de marctdaeghen [vóór de opening van de jaarmarkt] groote quantiteyt van ledre ghecocht hebbende, dezen tzelve ledre upslaen ende bydien den vryen corduaniers, begheerende voor huerlieden slete te coopen, doende groote scade...’Ga naar voetnoot(1). Verdam in zijn Mnl. Wdb. beschikte enkel over dezen laatsten tekst; zoo schreef hij aarzelend III, 1854: ‘Misschien beteekent cooptauwer een koopman of bereider van koopleer d.i. van buitenlandsch (corduaansch) leer, in tegenstelling met touwer, bereider of looier van inlandsch leder’. Uit het voorgaande blijkt echter dat Cooptauwers (of Taelgesniders) de drie of zes bevoorrechte leerkoopers waren die bij de Brugsche nering der Cordewaniers (Schoenmakers) behoorden; hun alleenhandel wordt door de Keure der xve eeuw duidelijk beperkt en omschreven. A.V. |
|