Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
[Nummer 10] | |
Uitwijking van plaatsnamen in middeleeuwsch Vlaanderen.DIEREN en planten verhuizen. Stammen en volkeren wijken uit, verwisselen van streek of land. Ook plaatsnamen verhuizen soms. Wanneer men de alphabetische namenlijst van een wereldatlas raadpleegt, ontwaart men een aanzienlijk getal homoniemen. Een paar voorbeelden: er is een Brugge, niet alleen in België maar in Holstein, in Neumark en in Westfalen. De naam van Gent is bekend in België en in Nederland (Gelderland). Dien van Knocke komt men, met eene lichte verandering, in Oost-Friesland en ook in Ierland tegen. Het gaat in deze studie enkel over een zulkdanig verschijnsel betreffende de provincie West-Vlaanderen en zekere gedeelten van Nederland. Men kent in Zeeland, zoowel als in gezeide Belgische provincie, een Breedene, een Knocke, een Wulpen, een Zande, Zeeuwsch-Vlaanderen heeft een Coxyde gehad, alsook | |
[pagina 234]
| |
een Rousselare in de nabijheid van Sluis en Aardenburg, een Slype. In Noord-Holland draagt meer dan een plaats den naam van Zandvoort: in de buurt van Haarlem, van Baarn, Exharen, Ameloo, Grijpskerke. Een geheele reeks plaatsen in Nederland heeten Ooste(i)nde en Weste(i)nde. Op het sedert lang verdwenen eiland Wulpen bestonden een Oostende en een Westende. Zuid-Holland bezit een Zwijndrecht en een Nieuwpoort. De naam van Breskens is niet uitsluitend Zeeuwsch: een heerlijkheid van dien naam heeft bestaan nabij Thourout, in West-Vlaanderen. Eigenaardig mag het feit heeten dat Heyst (althans de parochie dier plaats) van in de jaren 1200 de benaming droeg van Coudekerke - naam dien men ook in Zeeuwsch-Vlaanderen en in Fransch-Vlaanderen (Coudekerque) aantrofGa naar voetnoot(1). Een stuk van het jaar 1710 spreekt nog van de ‘prochie van Heyst, geseit Coudekerke’. Hoe die gelijkaardigheden of verhuizing van plaatsnamen uitgelegd? Wijlen Karel de Flou, die dit vraagpunt behandeld heeftGa naar voetnoot(2), somt verschillende oorzaken van dit feit op, ten minste wat het leenroerig tijdvak aangaat: o.m. overbrengen van leenrechten door het aanwerven van bezittingen in andere gewesten. Meestal zou, volgens den Vlaamschen geleerde, het besproken verschijnsel langs geschiedkundigen weg te verklaren zijn: topographie komt er haast nooit bij van pas. En toch wijzen de benamingen Oostende en Westende, en die van Berchem (bekend in de Belgische provinciën Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Luxemburg en Brabant, alsook in de Nederlandsche provincie Gelderland) op een geographische of geologische ligging. Hetzelfde mag gezegd worden van Knocke, vermeld in een oorkonde | |
[pagina 235]
| |
van 1227 (Knoka). De Knokke bij Merckem schijnt eerst in 1277 genoemd te zijn geweest. Meer andere wijken dragen dien naam o.m. te Rolleghem, te Nieucapelle, te Bouchaute, te Beveren bij Harelbeke, te Kortrijk, bij Avelghem. In West-Vlaanderen beteekent Knokke of Knok een samenloop van straten (carrefour), ook nog een groep huizen (De Bo, Westvl. Idioticon). Zouden de streekverhuizingen van stammen of gezinnen daarin niet medegeteld hebben? Zulk een feit is echter hoegenaamd niet zeldzaam. Hoeveel steden en streken van Amerika en Australië b.v. herinneren niet aan het Europeesche moederland, met bijvoeging van het woordje ‘Nieuw’? Gedurende het zoo beroerde tijdvak der geschiedenis van het middeleeuwsch Vlaanderen, met zijne roerige en lastige leenheeren, zijn verschuivingen van bevolking onvermijdelijk geweest.
***
De vraag is nu te weten of die verhuizing van stammen en namen geschiedde van Noord naar Zuid of omgekeerd? Om die vraag te beantwoorden, zal men vanzelf de chronologie aanspreken met het oog op den onderscheidenlijken datum der opkomst of stichting der plaatsen door benaming verwant. Voor sommige bezit men belangwekkende gegevens, o.a. voor Slype, Coxyde, Nieupoort en Rousselare. De oudste vermelding van Slype in Vlaanderen, dagteekent van het jaar 840. meer dan vier eeuwen voor de oudst bekende vermelding van het gewezen naamverwante stadje boven Aardenburg: 1243, SlippendamGa naar voetnoot(1). De stichtingsacte van Belgisch Nieupoort is van 1163. Die van Hollandsch Nieupoort, vroeger stad, thans eenvoudig dorp, van 1282: ook hier eene eeuw verschil. Wat beide Coxyden betreft, hunne oudste akten zijn eventijdig, zij klimmen onderscheidenlijk op tot de | |
[pagina 236]
| |
jaren 1270 en 1262. Er bestaan toch redenen om het Belgisch Coxyde een veel hoogeren ouderdom toe te schrijven. Die plaats, immers, heeft steeds behoord tot de rechtsmacht der Noord-vierschaar der Kasselrij van Veurne, als aanhangsel van Sint-Walburgis, met Oostduinkerke en Adinkerke. Deze vierschaar blijkt op te klimmen tot den oorsprong zelf der stad Veurne. Sinte-Walburgis was de patrones der eerste kerk aldaar, gesticht in 649 (volgens de kronieken!) en van de abdij die ten jare 1030 ontstond. Een typisch geval is wel dat van Rousselare. Die plaats is eene der oudste van West-Vlaanderen, daar de eerste vermelding opklimt tot het jaar 822: ‘Roslar in pago qui dicitur Mempiscum’. Een stuk van het jaar 847 noemt die plaats Rollare. Welnu, in den loop der jaren 1200 is er sprake van een Nieuw-Rousselare: ‘Rollario... que novum Rollarium appelatur’ (1218 en 1247), gelegen beoosten Aardenburg volgens den Geschiedkundigen Atlas van Nederland, kaart ‘Zeeland in 1300’Ga naar voetnoot(1) Hi er wordt de verhuizing naar het Noorden duidelijk bewezen. Een gedeelte der bevolking van het eerste of oude Rousselare zal dus hare haardsteden verlaten hebben om redenen die men gissen moet, doch niet onwaarschijnlijk in verband mogen worden gebracht met de beroerten waaraan Boudewijn Hapkin († 1067) poogde paal en perk te stellenGa naar voetnoot(2); deze uitwijkelingen zullen een nieuwe gemeente tot stand gebracht hebben, in de nabijheid van het nijverige Aardenburg. Nieuw-Rousselare bezat een schepenbank, waarop de Aardenburgsche rekening van het jaar 1309 zinspeelt. Die plaats werd door den zeevloed van 1377 in een ‘verdroncken land’ herschapen, evenals het stadje Hughevliet, waarvan verder sprake is. Voor eenige andere Vlaamsche gemeenten wier naam | |
[pagina 237]
| |
ook in Zeeuwsch-Vlaanderen bestaat of heeft bestaan, kan men zeggen dat insgelijks hun oorsprong tot de elfde en twaalfde eeuwen opklimt. De naam van Oostende (België) klimt tot het jaar 1071; vroeger werd het de Streep geheeten: Terstrep of Terstreep. Breedene wordt eerst ten jare 1200 genoemd. Ramscapelle (Zuid) in 1120. Vlaamsch Wulpen in het zelfde jaar, Zeeuwsch Wulpen (Wulpa) in 1112. Ramscapelle (noord) in 1138. Doch de bekende documentatie omtrent de Nederlandsche verwante plaatsnamen is niet toereikend om de vraag chronologisch op afdoende wijze op te lossen. Men moet zich bijgevolg tot gissingen en vermoedens bepalen.
***
Ik meen dat de economische omstandigheden van dit tijdperk ons den weg naar de oplossing zullen toonen. Gedurende de jaren 1200 en 1300. en reeds vroeger, bloeiden in de buurt van het Zwin een reeks handelplaatsen, waarvan Brugge, de markt van het Westen, Aardenburg, Damme en Sluis de voornaamste waren, benevens een aantal centra van tweeden of derden rang, noodhavens zooals men ze genoemd heeft. Het waren: Aardenburg, Coxyde, Hoecke, Hughevliet, Monnikreede, Muide, Slepeldamme of Slypendamme: al die plaatsen waren echte gemeenten of schependommen, omtrent dewelke de volgende, gedeeltelijk onuitgegeven bijzonderheden van belang kunnen zijn. Aardenburg, een der oudste steden van Vlaanderen, weleer de stapel der Engelsche wol en bekend om zijn jaarmarkt, door de grafelijke voorrechten onder meer ten jare 1268 begunstigdGa naar voetnoot(1). In het Rijksarchief te Brussel, Rekeningen-Kamer, bewaart men de oudste bekende rekening dier plaats (1309). Houcke ontleende zijn naam aan zijn ligging op | |
[pagina 238]
| |
den elleboog van den Buydenvliet. ‘De stede van den Houk’ zegt de rekening van het jaar 1385. Hughevliet. De ‘stede van Hughevliete’, volgens den tekst zijner rekening over hetzelfde jaar, lag ten westen van Biervliet, op den linkeroever der rivier die Oostburg met de Honte in verbinding stelde. Ten jare 1385 was Houcke reeds een eeuw oud, daar het in 1296 genoemd wordt. Men heeft die plaats eens verward met BiervlietGa naar voetnoot(1). Een tekst van het jaar 1385 gewaagt van ‘de lieden van Hughevliet gheseten up de zee’. Het Transport van Vlaanderen, ten jare 1408 opgemaakt, vermeldt die plaats als verloren door de zeevloeden. Muide. De gemeentelijke rekening van de ‘stede van den Muden’, over het jaar 1399-1400, maakt gewag van de kosten ter gelegenheid der hernieuwing en afroeping ‘ten steghere’ der keuren van den ‘harinctijd’. Sint-Anna-ter-Muiden is het overblijfsel van dit oud handelscentrum. Monnikenreede, eigenlijk ‘Monikrede’, volgens de schrijfwijze der stadsrekening over het jaar 1395 en door den verbeeldingsrijken Sanderus, in zijn Flandria Illustrata, ‘Monachorum ida’ geheeten. Slepe(l)damme was de voorhaven van Aardenburg, die in zijn reeds aangestipte en oudst bewaarde rekening (1309) het bezoek meldt der ‘scepenen van Slepeldamme’. Die plaats lag, volgens de kaart van ‘Zeeland in 1300’ ook reeds aangehaald, met de benaming ‘Slepedamme’, in de onmiddelijke nabijheid van Coxyde, aan de monding der Ee die Aardenburg verbond met de Honte of Westerschelde. De ‘Slepedamsche Ee’ liep dan zuidwaarts in de richting van Lembeke. | |
[pagina 239]
| |
Met de langzame verzanding van het Zwin en de overstroomingen zijn vier van deze plaatsen uit de geschiedenis en zelfs van den bodem verdwenen. De andere zijn landelijke dorpen gebleven, zooals Houcke in België en Aardenburg in Zeeuwsch-Vlaanderen, vroeger ook in verbinding met het Zwin. Van Coxyde (noord) bestaat zelfs de naam niet meer. Die plaats lag tusschen Aardenburg en Oostburg, op den rechterarm van het Zwin en leefde ook van de haringteelt. zooals blijkt uit een Nieupoortschen charter van 1495, alhoewel op dat oogenblik Coxyde reeds veel van zijn grondgebied aan de golven had prijsgegeven. De vloed van 2 November 1570 moest hem den genadeslag toebrengen. In tegenstelling met het zuider- of hoogst waarschijnlijk eerste Coxyde, bezat zijn naamverwante in het noorden een wapenschild, verbeeldende op rood veld, drie uitgetande en gekerfde strepen, volgens Pourbus' kaart van het Vrije (1563). *** Zou het gewaagd zijn te beweren dat de beroerten en omwentelingen of opstandige bewegingen der jaren duizend en elfhonderd, (tijden van regeeringloos- of losheid, die de Vlaamsche kustgewesten onveilig maakten en doorgaans met brandstichting en plundering gepaard gingen) en daarnevens de aantrekkingskracht welke van het Noorden van het Brugsche Vrije uitstraalde, de vluchtende - en zelfs de met rust gelaten doch door lotsverbetering aangespoorde - bevolking, naar de boorden van het Zwin zal hebben gedreven? Ten andere, was het geheel natuurlijk dat de wijk genomen werd, niet naar het Fransch-sprekend Zuiden, maar naar een taalverwant gewest, toen het Friesch meer dan heden met het West-Vlaamsch verwant was in opzicht van woordenschat en van uitspraak, en toen de Lex Frisionum ons recht beheerschte. En hier past het de vraag te stellen of die beweging den invloed niet heeft ondergaan van de politiek der Graven van Vlaanderen, gekenmerkt door hun | |
[pagina 240]
| |
driehonderdjarigen strijd voor het bezit van Rijks-Vlaanderen (1013-1323). De strijd begonnen met Boudewijn V, die de vijf zuidelijke eilanden van Zeeland tusschen Schelde en Hedenzee van Keizer Hendrik IV verkreeg, waardoor de Graven van Holland vazallen wierden van die van Vlaanderen, eindigde met de overeenkomst van 1323Ga naar voetnoot(1). De uitwijkelingen zullen, in die veronderstelling, met hun have en goed, den naam hunner moeder-gemeente medegenomen hebben, om hem op hun nieuwe nederzetting in een rustiger en voorspoediger oord over te dragen. E. Vlietinck. |
|