[Betaald voor levering van:]
‘acht carpers; twee duust drooghe harinck; 6 pondt stocvis; drie carperen; 2 snoucken; twee stroykens drooghen harinck ten 4 lb. 16 sc. par. stroyken; 25 spyringhen; 18 pondt stocvisch; vijf trancken versche zalme; 25 rootsen ende brasemen; een last natten harinck locatre; een tonne ghesaute salme; een trancke versche salme; voir drie dousynen rootsen; een ardre ende andere cortvisch mitsgaders oic zes douzynen drooghe schullen’
Een woordjen uitleg over sommige oude namen:
Stroyken: een klein Stroo = Korf van een bepaalde hoeveelheid. Vgl. Verdam, 7, 2330.
Spyrinc: spiering; Osmerus eperlanus.
Trancke: Stuk visch dwars afgesneden, fr. tranche. De Bo.
Rootse: Ruisvoren, een op den karper gelijkende voren, fr. roche. Ook nederl. rots. (Vercoullie).
Brasem: een inheemsche riviervisch; Abramis brama of Cyprinus brama.
Locatre harinc: een soort of merk haring van mindere hoedanigheid dan ‘goeden vullen caecharinc’. E. Gailliard, Keure v. Hazebroek, IV, 380 en V, 341.
Ardre: welke soort kortvisch?
Schulle: Schol, de bekende platvisch.