Biekorf. Jaargang 40(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Belijdenis. 't Was in die heide dat ik dwaalde, Toen hooge zomerzonne straalde. Ik was er met een boek gegaan, Een boeksken dat ik wou verstaan. De hei was dronken van veel zonne, In purpere en gele bloemenwonne. In 't peinzend bosch, geen vogel riep; De azuren lucht was wonder diep. De wijde stilte om mij vergaarde, Een verre molen stond en staarde. 'k Had in de stilte God gehoord: 'k Zocht in mijn boek zijn reddend Woord. God bleef niet langer meer verholen; Zijn Liefde leidde hier mijn dolen. En in de heide waar ik kwam, Daar wachtte Hij 't verloren lam. [pagina 123] [p. 123] Ik keek naar 't bonte bloemenleven. En vroeg: Wie heeft mij dat gegeven? Ik dacht: hoe schoon is toch de Kerk, Dat is voorzeker ook Gods werk. Hoe kan de mensch ellendig zwerven, En, levend nog, op aarde sterven! Ik bad: mijn God, wat zijt Gij goed, Die door uw Bloed ons leven doet. Het is dus waar dat ik geloove... En Gij gedoogt dat ik U love? 'k Moet haastig langs de heide weer, Want zooveel Liefde doet mij zeer. De bloemekens glimlachten blijde. Een zingend licht was heel de heide. Een toren hief het zegenend Kruis, En wenkte naar het Vaderhuis. Een goede priester liet mij binnen: Toen mocht mijn leven herbeginnen. 9-IV-34. Bruno Baldwins. Vorige Volgende