Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
[Nummer 5] | |
Den Hoogen Blekker.DEN Hoogen Blekker verschuift! De hoogste hil van onze kuste ligt nog altijd op Coxyde, maar hij kruipt - traag en staag - naar Oostduinkerke toe. 't Is met eerbied en vreeze dat het duinenvolk van dien hil spreekt. ‘Die menschen zijn waarlijk benauwd van den Blekker; hij verschuift alle jare en, volgens hun zeggen, zou de groote panne: de Maartenoom bij name, die west den Hille ligt, geheel uit den Hoogen Blekker komen; deze zou vroeger daar in den Maartenoom gestaan hebben en is door den feilen westerwind weggevoerd tot waar hij nu staat. “En, zoo zei me een geernaartvanger, ge ziet het, Meneere, den Hoogen Blekker staat bots en bloot vóór den torre van Oostduinkerke, hij zal met den tijd erop loopen!” Dat den Hoogen Blekker verstuift is waar; maar 't is zeker wel een legende dat hij van den Maartenoom zou gekomen zijn, en het zal voor den hil een lastig werk zijn nu nog tot aan Oostduinkerke af te zakken, | |
[pagina 114]
| |
want hij is er omtrent twee duizend meter van verwijderd.’Ga naar voetnoot(1) Een boerin van Coxyde wist - over meer dan veertig jaar - te vertellen dat den Hoogen Blekker op één nacht door de zee ‘uitgesmeten’ is. Zijn ‘steert’ ligt in de zee tusschen De Panne en Ghyvelde. Hij komt altijd vooruit en is over een klooster ‘gevlogen’ dat vroeger in de duinen stond. Hij ligt nu rechtover de kerk van Coxyde, doch hij komt op de kerk van Oostduinkerke toe. De pastor van Oostduinkerke moet eens de toelating gevraagd hebben om een novene te houden: waarschijnlijk om den boozen Hoogen Blekker in zijn gang te stuiten, maar dit werd hem niet toegestaan.Ga naar voetnoot(2) Dit verkruipen en verstuiven van den Hoogen Blekker is geen bloot verzinsel van 't volk: de hil is in den loop der jaren alleszins verkropen en verschoven... gelijk al de hillen langs de kust. Immers het duinzand verstuift gestadig onder den wind, als het niet door de beplanting vastgezet is. De kleine hillen verkruipen door en tegen elkaar en hebben aldus geen vaste en duidelijke richting. Maar de groote hillen, die boven de andere uitsteken, verkruipen hier op onze Vlaamsche kust alle in dezelfde richting d.i. naar Oost-Noord-Oost door de kracht van de overheerschende winden uit het Westen en het Zuid-Westen. Die groote duinen staan dus op lossen voet en wandelen vóór den wind uit; zij verdragen geen groeite, hun zandrugge blijft bloot en ligt te blekken: zij zijn de Blekkers in de taal van het duinenvolk. Sedert 1880 is den Hoogen Blekker door kunstmatige beplanting vastgelegd. Doch we kunnen met veel waarschijnlijkheid berekenen wanneer hij moet uit de zee gekropen of ‘gesmeten’ zijn, en hoe rap hij naderhand vooruitgestoven is. | |
[pagina 115]
| |
De bekende Meester Pieter Pourbus van Brugge schilderde in de jaren 1579-80 de ‘Caerte’ van de Duinenabdij bij Coxyde: het stuk hangt nu beneden aan den trap in het Gruuthuuse-Museum te BruggeGa naar voetnoot(1). Op die Kaart teekent Pourbus een hil aan den westkant van 't kloosterbeluik en voegt er den uitleg bij: ‘Dese blecker is lanck 186 roen en breed 116 roen’. Heer K. Loppens van Coxyde heeft onlangs de zate van 't oud Duinenklooster nauwkeurig verkend, doorzocht en afgemeten en zijn bevindingen aan de Kaart van Pourbus getoetst. Hij meent dat die groote ‘blecker’ van Pourbus geen andere kan zijn dan den Hoogen BlekkerGa naar voetnoot(2). Volgens zijn meting ligt den Hoogen Blekker van Pourbus Kaart 1600 meter ten W.Z.W. van de plaats waar den Hoogen Blekker heden ten dage ligt. Tusschen 1580 en 1880 is onze Hil dus 1600 m. vooruitgestoven in de richting O.N.O. en hij is waarlijk over 't beluik van 't vervallen Duinenklooster heengekropen! In 1580 lag hij buiten 't beluik aan den Westkant; sedert 1880 ligt hij al een einde verre buiten het (door K. Loppens afgemeten) beluik aan den Oostkant. 't Is nu gemakkelijk om uit te rekenen hoe snel den Hoogen Blekker gewandeld heeft: 1600 (meter) gedeeld door 300 (jaar) d.i. een goede vijf meter per jaar. En meer nog: we kunnen berekenen wanneer onze wandelende hil uit de zee moet gekropen zijn: we gaan het Westen in, naar zijn ‘steert’ toe, die in de zee ligt tusschen Sint Idesbald en De Panne. Dat is een afstand van 1400 meter of omtrent 280 jaar. Den Hoogen Blekker moet dus rond het jaar 1300 uit de zee opgedoken zijn. Een paar waarnemingen bevestigen dat die berekening van K. Loppens betrouwbaar is. | |
[pagina 116]
| |
De kaart van de Vlaamsche duinen werd door ons Militair Cartographisch Instituut opgemaakt in 't jaar 1869 d.i. twintig jaar vóórdat den Hoogen Blekker met sparren en duinhelme werd vastgezet. Uit de huidige meting blijkt dat de Hil nu 80 meter in O.N.O. richting verwijderd ligt van de plaats die op de kaart van 1860 aangegeven is. Tusschen 1860 en 1880 moet den Hoogen Blekker dus 80 meter vooruitgekropen zijn. Tusschen Sint Idesbald en De Panne is er tegenwoordig nog een sterke zeestrooming en 't zand wordt aldaar in buitengewone hoeveelheid toegevoerd. Alzoo ontstond daar eene jonge en groote hille die eveneens naar 't Oosten toe verschuift en somtijds den steenweg en 't spoor van den tram overstuift. In de eerste dagen van Januari 1922 woei er een geweldige stormwind; op één nacht was er zoo'n groote vracht zand op de spoorlijn aangewaaid dat een ploeg arbeiders twee dagen lang heeft moeten werken om den tramweg weer vrij te makenGa naar voetnoot(1).
***
En wat leert de geschiedenis over die verstuivende hillen en blekkers van Coxyde? De Duinheeren vreesden reeds in 1484 voor 't verzanden van hun kloostergronden: 't is een van de redens waarom ze hun klooster naar Aardenburg wilden overbrengenGa naar voetnoot(2). Buiten de algemeene plakkaten van 1531 over de bescherming van de beplantingen in de duinen, verkregen de Duinheeren nog een bijzondere ordonnantie den 8 April 1538; deze verbiedt het beschadigen van de | |
[pagina 117]
| |
doornen en mutsaarden door den abt der Duinenabdij aangeplant om zijn klooster tegen het zand te beschermenGa naar voetnoot(1). Toch bleef de bewaking onvoldoende: de serjanten van den baljuw van Veurne vertoefden te verre van de duinenstreek. Daarom verkreeg de abdij, door een ordonnantie van 8 October 1550, de toelating om over haar duinengebied een bijzonderen serjant aan te stellen die de beplantingen in de duinen moest bewakenGa naar voetnoot(2). Toen de Duinheeren in 1541 trachtten naar de abdij van den Eekhoute binnen Brugge over te gaan, lieten zij als een bijzondere reden gelden: ‘dat het sant vanden duynen soo seer op hun clooster was gront winnende, dat sy meenden dat het metter tijdt daer van overvlogen ende bedeckt soude wesen, niet jegenstaende dat sy jaerlicx groote sommen geldts te coste waren om het selve te beletten’. De wetheeren van Veurne die het verhuizen van de rijke abdij wilden beletten, brachten daartegen in dat ‘soo genomen dat 't sant onlangs gront gewonnen hadde, dat den abt daer van de schuit was, midts hy soo sorchvuldichlick als sijne voorsaten niet en lette om het sant van daer omtrent af te weeren, veronachtsamende hunlieder lessen, met niet te willen, soo als sy deden, dewijl hy niet gedeurichlick eenige wercklieden hielt, om de duynen die ontrent 't clooster gelegen waren, te beplanten met pooten, doorens, almen ende alle andere diergelicke planten die 't sant gesloten houden’Ga naar voetnoot(3). De Duinheeren werkten voort ten Hove in Brussel om | |
[pagina 118]
| |
te mogen naar Brugge verhuizen: om het gevaar van de verzanding aanschouwelijk te maken liet de abt Wydoot in 1563 meester Pieter Pourbus naar Coxyde komen om een kaart te schilderen ‘daerinne begreepen den clooster ende de dunen ofte zantvlooghen, omme dezelve carte te Hove te vertoghen’Ga naar voetnoot(1). In 1567 kwamen de koninklijke commissarissen naar Coxyde om een verslag op te maken over de schade in Oogstmaand 1566 door de beeldstormers in het klooster aangericht. De nieuwe abt, Pieter Hellinck, wees hun op het gevaar van de verstuiving der duinen: hij wilde eveneens het klooster naar Brugge overbrengen en te Coxyde slechts een priorij laten. Hij zei dat de reden van die zoo verlangde ‘transmigratie’ was: ‘den overwas van den zande, zoo men ad oculum ziet, het welck hunlieder clooster omwallende ende wel zes ghemeten lands den termyn van twee jaeren vercurt heeft, zo dat apparentelyk ende ooc zonder faulte binnen twee andere jaeren tclooster voor den menigten deel met zande verwonnen zal werden....’Ga naar voetnoot(2). En waarlijk de rekeningen van de volgende jaren vermelden het verzanden van een paar cijnsgoederen gelegen ‘binnen de limiten’ van 't klooster: alzoo kan de Boursier in 1568 niets ontvangen van 't Klein Profyt omdat het ‘geheel verzant es tzydent 't jaer 1563’Ga naar voetnoot(3). Heer Ant. Verwaetermeulen deelde ons mede wat het volk van het verhuizen der Duinheeren weet: Zij hadden vroeger een klooster aan den kant van den Maartenoom en De Panne; door het verstuiven van den Hoogen Blekker moesten zij verhuizen want zij liepen gevaar van onder dien machtigen hil levend begraven te worden! Dit ‘zeggen’ van 't volk berust dan toch op een grond van geschiedkundige waarheid. A.V. |
|