Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 2] | |
Van spoken en verkeersels.De wagen met de witte peerden.HET hof van Donck, nu bewoond door Victor Delos-Deschildre, ligt op de gemeente Nieuwkerke en de parochie Ploegsteert: ‘Nieuwkerke ten stokke en Ploegsteert ter klokke’. Maar de kinders van het hof en van daar in 't ronde loopen naar schole te Nipkerke, omdat het veel nader is. Geen van de kinders en zou durven gaan langs den ‘gravé’ (kiezelweg) die loopt van den helteweg naar den Nachtegale, vooral 's avonds niet. 't Volk vertelt dat het daar spookte in den tijd, te weten over dertig jaar of daaromtrent. Iederen nacht zagen ze daar een spook op een wagen bespannen met twee witte peerden; het kwam uit een kleinen meersch langs den weg, reed tot aan het hof van Donck en keerde doodstille weere naar den meersch. Nu en ziet men dat spook niet meer, maar in den meersch loopen er bij nachte witte keuntjes die bij dage nooit te zien zijn. | |
[pagina 34]
| |
De uitgetrokken landscheede.Rond 1860 wandelde er telken nachte, op den Broeckenwegel te Nipkerke, een spook en 't droeg op zijn rugge een zwaren steen, zoo zwaar dat het gebogen ging en kreunde onder de last. Een stoute kerel ging hem een keer in den donkeren te gemoet en hij hoorde 't spook krijschen en angstig zuchten: - Waar moet ik hem leggen? Waar moet ik hem leggen? Onze vent zag dat die steen van 't spook een landscheede moest zijn. - Legt hem waar dat g'hem weggepakt hebt! antwoordde hij. En 't spook ging tot op den hoek van 't land, wierp daar den steen neer en was weg. Dat moest iemand zijn die een landscheede uitgetrokken had en zijn gebuur bedrogen? En waarlijk! De landmeter werd bijgehaald en bevond dat de scheedinge mis was; 't land werd vanher afgebakend op den hoek waar het spook zijn steen nedergesmeten had. | |
Wit verkeersel en dwaalkeerskes.Gedurende heel den zomer rond het jaar 1880 verscheen er, te middernacht, een spook in 't witte dat ging neerknielen aan 't Calvariekruis van Carlu Knockaert, een hovenier langs de strate van Ploegsteert naar Rozemarijn. Dat duurde maanden lang en 't was toen ineens gedaan. Sommige lieden beweerden dat het verkeersel de eigen zuster was van Carlu, die heur met een beddelaken verkleedde om de fruitdieven benauwd te maken en uit den boomgaard te houden. 't Volk beweert dat de dwaalkeerskes (dwaallichtjes) zielkes zijn die weerkeeren en u achtervolgen totdat uwe oogen schemeren en ge verloren loopt. Alleszins gebeurt het dikwijls dat menschen met den schrik op het lijf dwers over de stikken vluchten om- | |
[pagina 35]
| |
dat er (zoo ze meenen) een dwaalkeerske achter hulder zit. | |
Zingende nunnen en wondere ratten.Philibert, een bejaarde houthakkerGa naar voetnoot(1), kwam op een avond, in 't naar huis gaan, bij den gekruisten God van Gheer, op den hoek van den busch tusschen Ploegsteert en Waasten. Al meteens zag hij rondom hem een heele bende nunnen die weg en weere schoven, angstig en verlaan: ze zagen er indroef uit en prevelden en neuzelden in een tale waarvan Philibert geen gebenedijd woord en verstond; 't en was geen vlaamsch, en 't was geen fransch ook niet. - Als 't lijdende zielen zijn, onze Lieven Heere, help ze uit de pijnen van 't vagevier, zei Philibert, en hij knielde voor den gekruisten God in gebed. Binst dat hij aan 't lezen was, gingen de nunnen weg, eene voor eene, en toen de laatste weg en deure was, ging Philibert naar huis. *** Een anderen keer: 't was al denzelfden kant en weerom in den donkeren 's avonds, ging Philibert langs een nauwen wegel tusschen twee meerschen. Opeens bogen de hagen naar elkaar toe en sloten hem den weg af. En groote ratten kwamen van hoeke te kante lijk uit den grond gestampt en liepen hem over 't lijf. Philibert en verschoot niet (zoo vertelde hij): hij begon zeere te bidden en de spokerij was gedaan. | |
De boer die een kapelle beloofd had.In de EekestrateGa naar voetnoot(2) op uw rechterhand als ge van Nieuwkerke komt, staat er een kapelleke aan den keer van den weg die naar 't hof van Delerue's loopt. Daar woonde in vroegere tijden Bonaventuur Olivier en stierf er in 't jaar 1788. | |
[pagina 36]
| |
Eenige dagen na de begraving ging de pastor van Nieuwkerke 's nachts een zieken berechten aan den kant van 't Westhof en hij kwam langs de Eekestrate. - Meneere de pastor, zei de koster en de lanteern beefde in zijn hand, 'k heb Bonaventuur Olivier gezien daar aan 't begin van zijn dreve. - Eerst naar den zieken! zei de pastor. Als hij daar nog staat in 't weerkeeren, wel ge zult gij voortgaan en mij met hem alleene laten. In 't weerkeeren stond Bonaventuur nog aan zijn dreve. De koster was blij dat hij mocht wegspoeteren voor dat benauwelijk spook. De pastor ging er naar toe en de arme boer vertelde dat hij, in zijn leven, beloofd had een kapelleke voor O.L. Vrouw te bouwen op de plaatse waar hij nu stond. Maar hij had zijn belofte verzuimd. En hij kwam nu vragen dat zijn erfgenamen het zouden doen voor hem. 's Anderendaags vroeg ging de pastor naar de Olivier's en nog denzelfden dag zonden ze Perck, hun boever, met de karre naar Waasten om steenen voor 't kapelleke. 't Is het nichtje van Perck, den boever, dat mij deze geschiedenis verteld heeft. Maar 'k peize dat ze gemist is van jaartal, want op het kapelleke staat er 1808, en niet 1788. 't Is ook mogelijk dat het kapelleke in den Franschen Tijd beschadigd werd en naderhand weer opgebouwdGa naar eind(1). [M.d.l.C.] |
|