Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |||||||||||
Groenevoorde.DE Stadsrekeningen van Brugge, voor het einde der 13e en het begin der 14e eeuwGa naar voetnoot(1), maken melding van gewaden in de Boterbeek en in andere waterloopen welke in de Reie uitmondden.
Er was een ghewad buiten de Ezelpoort, een buiten de St-Kruispoort, een buiten de St-KatarinapoortGa naar voetnoot(2). Thans nog is er een goed zichtbaar, juist naast de Smedenpoort. Tot voor weinige jaren werden daar geregeld paarden gebaad. Vermoedelijk beduiden dergelijke ‘ghewaden’ plaatsen waar dieren aan den waterloop konden drinken, en er in baden (Kiliaen. Ghewat, jam Wateringhe = Drencke, Aquarium, Abreuvoir). Vadum beteekent echter ook, (Kiliaen): Voorde, dit is een plaats waar men door den waterloop kan trekken zonder te moeten zwemmen, dus een ondiepe plaats, fr. gué. Onder de Brugsche toponiemen uit vorenbedoeld tijdperk treffen wij ‘Cattevoorde’ en ‘Groenevoorde’ aan. | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
Het blijft een open vraag of die twee benamingen eenige betrekking hebben gehad met waadbare plaatsen in een of anderen waterloop binnen Brugge. Aan de veronderstelling dat zulks wel het geval is, mag niet alle waarschijnlijkheid ontzegd worden. Het is een feit dat de plaats Cattevoorde (tusschen de Ezelstraat en de Raamstraat) in de nabijheid van een waterloopGa naar voetnoot(1) was gelegen. De aanwezigheid van of de herinnering aan een waadbare plaats aldaar kan den naam van Cattevoorde hebben doen ontstaan. Evenwel is de bewering dat Cattevoorde zou te vertalen zijn door gué des Cattes, en bijgevolg zou herinneren aan den germaanschen volkstam, de Catten te Brugge, een o.i. gewaagde stellingGa naar voetnoot(2). Anderszijds weten we dat het huis geheeten ‘Groenevoorde’ gelegen was nabij den loop van de Beuterbeke. Het stond op de Groote Markt, Westzijde, (begin der Hallestraat) ter plaats waar nu de herberg ‘De Vier Winden’ aangetroffen wordt. Deze beek mondde oudtijds in de Reie uit, ten Zuiden van de Hofbrugge, ingang der tegenwoordige Breidelstraat, ter hoogte van het huis nr 2 in de Wollestraat. Zij kwam uit de richting van de Bouveriepoort, en vloeide tusschen Oudenburg en de Steenstraat, en verder ter plaats waar nu de koer der Halle gelegen is. ‘Thuus te Groenevoorde’ wordt alreeds in 1302-3 vermeldGa naar voetnoot(3), in de rekening der gijzelaars. De stad kocht het aan in 1350, en vestigde daar de zetelplaats van den hoofdman van Sint Jans zestendeel, voor de uitoefening van zijn ambtGa naar voetnoot(4). Dit huis diende meteen tot wacht voor de ‘scerrewetters’ of stadspolitie. | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Nog andere beambten hielden zitting op Groenevoorde. ‘De ontvangers vande ceuillote vanden haste zullen huerlieden contoor houden up thuus gheheeten Groenevoorde staende ande westzyde vander houder halle up de groote marct’ Hallegeb. 1490-99, fo 138 vo. Een huisbewaarder, de castelein van Groenevoorde, was door de Stad aangesteld en ontving, benevens zijn wedde, vergoedingen voor het licht (keerssen, vierpannen), het vuur (tuerven, colen, fascheelblocken, rysen, barninchout) en andere verwarmingsmiddelen (poperingsche matten) door hem aan de mannen van de wacht bezorgd. Aan het kasteleinschap van Groenevoorde was een zeer eigenaardig voorrecht verbonden, namelijk de alleenverkoop voor Brugge, op meest al de dagen, van groene takken en gras voor bruiloften, feesten en plechtigheden. Het gebruik bestaande in het bestrooien van den grond met groen bij feestelijke gelegenheden, vooral wanneer een optocht door de straten gehouden werd, klimt tot onheugelijke tijden op. De Evangeliën verhalen van de juichende menigte die, bij Jezus' intrede te Jeruzalem, takken van de palmboomen afsneed, er den Zaligmaker mede te gemoet trok, en de twijgen op den grond spreidde. Het bestrooien van den grond, ook binnenshuis, b.v. in de kerken en andere openbare gebouwen, op feestdagen, was in onze gewesten een aloude gepolgenheid.Ga naar voetnoot(1) Dikwijls werd bij Hallegebod aan de Brugsche bevolking aanbevolen, wanneer een processie zou uitgaan: ‘dat elc voor zyn duere de straete bestroye met garse’Ga naar voetnoot(2). Er zal dus op vele stonden van het jaar een tamelijk groote vraag naar bestrooiingsmateriaal geweest zijn, | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
in zulke mate dat het de moeite waard was er een voor de magistraat winstgevend zaakje van te maken. Wegens het feit dat het stadsbestuur den kastelein van Groenevoorde begunstigde met nagenoeg het monopolie van den verkoop van gras en meie, was dit ambt een gezocht stadsofficie dat te koop werd gesteldGa naar voetnoot(1). De verkoop van het strooisel werd o.a. door volgend Hallegebod geregeld: ‘Actum ter clocke Synxavonde 23 in meye 1534. Voort dat hem van nu voordan niemende wie hy zy ute ghedaen de castelain van Groenevoorde en vervoordere eenich gars dat men in brulochten ofte andere feesten ghewoenlic stroyt binnen deser stede te brynghen noch te coopene ofte vercoopene anders dan tsaterdaechs ende up de mesavonden naer der noene // ende des sondaechs ende mesdaechs totten 8 hueren voor der noene // ende niet langhere / ende dat up de maerct ter ghecostumeirde plaetse up de boete van drie ponden par. die ter contrarie dade. Ende waert dat yemende eenich gars ter voorseyder huere overschote / dat zy ghehouden werden dezelve bleven uter stede te draghene ofte te voerene // zonder tzelve te moghen huusene ofte hovene, up ghelycke boete, wel verstaende dat de zelve casteleyn ghehouden werdt inde zelve brulochten ende andere feesten gars te leveren voor twee myten tbondekin behoudens dat hy inde maenden van decembre, lauwe ende sporcle tzelve zal mueghen vercoopen de twee bondekins voor zes myten zonder meer up, daerof ghecorrigiert te zyne’Ga naar voetnoot(2). Dit Hallegebod werd, woordelijk getrouw, hernieuwd op Sinksenavond, den 16n Mei 1562Ga naar voetnoot(3), en op 16 Februari 1575 wordt er nogmaals aan herinnerd dat niemand, buiten gestelde dagen en uren, gras en meiën in de stad mag brengen, de verkoop daarvan uitsluitend behoorend aan ‘de weduwe Ansaeme in een keldere jeghens over de Cousscepperstallen’Ga naar voetnoot(4) dit is in den kelder van Groenevoorde. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
De kasteleinen die elkaar, inde 16e eeuw, als huisbewaarders van Groenevoorde opvolgden, blijken met veel ijver hun voorrecht in zake grasverkoop te hebben verdedigd. In de Ferieboeken der Tresorie wordt er inderdaad op vele plaatsen gewag gemaakt van klachten, ‘calaignen’ uitgaande van den kastelein tegen andere verkoopers of tegen dezer kliënten, die buiten de daartoe bepaalde uren of dagen elders dan te Groenevoorde gras verkocht of gekocht hadden. De magistraat was echter tamelijk breed van opvatting te dezer zaak en liet de vordering van boete, ingediend door den aanklager, meestal zonder gevolg, zoodra de aangeklaagde kooper beweerde en bevestigde het gras niet gekocht, maar ten geschenke ontvangen te hebben. Hieronder enkele aanhalingen uit de Ferieboeken, waaruit we leeren welke verdedigingsargumenten de beklaagden aanwendden. Meteen zien we daarin welke gelegenheden er vooral aanleiding gaven tot het strooien van gras. Concierge Groenevoorde heesscheghe contra V[...] Thom. Haghe verweerdereghe 3 p. par. quia elders gars ghehaelt dan thuerent zondachs voor Ste M.............dach. Verwghe zegt gheen gars ghecocht nemaer doen halen met twee schamele vrouwen.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
potterie. Al ghehoort naer affirmatie vande verweerdereghe de boete int andvies ende up de oosten nihil...Ga naar voetnoot(1) Ook het vervoer van het aangekochte groen gaf reden tot twist. De arbeiders van de groote markt schijnen het voorrecht te hebben gehad het gras, op de markt gekocht, ten huize te voeren. Alleen het gewicht aan gras dat de verkooper op den rug kon dragen mocht door hemzelf ten huize van den kliënt besteld worden. ‘Arbeyders ter marct contra Jhannekin uxor Jan Denys, van gars te vercoopene ter marct ende met sticwaghens thuys te voeren. Ghecondemneert de verweerdereghe eenich gars yemandt thuys te voeren, dan zulcx zy zal ten halse dragen, ende dat tot gracelycken pryse zonder exactien’Ga naar voetnoot(5). Was het aanbrengen van mei aan de gevels van de huizen verboden in gewone omstandighedenGa naar voetnoot(7), toch schijnen er feestdagen geweest te zijn waarop het versieren met groen verplichtend was op straf. Volgende | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
aanteekening betreffende een vordering van boete, gedagteekend 15 Mei 1596 (Ferieboek Tresorie, fo 219 vo) kan doen vermoeden dat zulks het geval was voor den uitgang der processie van het H. Bloed: ‘Amman contra Jan Vergrue 6 p. par. van een hoop Morasch ende vuylicheyt voor zyn huus jeghens over St Salvators, ende ooc aldaer gheen meye gestegen.’ Het schoone gebruik van groen te benuttigen om zekere plechtigheden op te luisteren is, in onze gewesten, niet heelemaal te loor gegaan. Waar processiën voorbijtrekken, bestrooien de goede lieden de straten met lisch en ander groen. Voor de versiering van de huizen en de straten komt veelal het sparregroen in aanmerking (voor festoenen en praalbogen), terwijl op de feestdagen waarop de arbeid wordt verheerlijkt, de werklieden van het spoor b.v. de wagens en locomotieven besteken met twijgen van allerlei boomen, maar vooral met brem.
Jul. Claeys. |
|