Biekorf. Jaargang 39
(1933)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
[Nummer 9] | |
Het einde van het Fransch bewind in West-Vlaanderen. (1813-1814).DE veldtocht van 1812 in Rusland was voor Napoleon slecht afgeloopen; in 't hartje van den winter was hij vandaar moeten wegtrekken. Pruisen kwam in opstand (Februari 1813) en samen met Rusland, Engeland en Zweden vormde het de Zesde Coalitie. Later kwam ook nog Oostenrijk zich bij de Verbondenen aansluiten. Napoleon trok op met een leger jonge soldaten. Eerst behaalde hij enkele voordeelen te Lutzen en te Bautzen maar op 16-18 October leverde hij den veldslag bij Leipzig met 160.000 Franschen tegen 300.000 Verbondenen. Hij was verplicht te wijken tot over den Rijn. De Verbondenen namen de achtervolging op en Wellington die met de Engelsche troepen in Spanje streed, viel over de Pyreneeën in Frankrijk binnen. Napoleon had al de soldaten uit Frankrijk medegenomen. Bij ministerieelen omzendbrief van 28 Oogst | |
[pagina 226]
| |
1813, was voor geheel Frankrijk voorgeschreven de Garde Nationale uit te rusten. Na de nederlaag te Leipzig had men deze hulptroepen noodig voor de verdediging van het Fransche Rijk. Reeds op 1 Nov. schreef graaf Rampon, opperbevelhebber der Gardes Nationales, uit Antwerpen een brief aan den prefect van het Leyedepartement, hem vragende de Garde Nationale van zijn departement aanstonds volled ig op te roepen, in te kleeden en te bewapenen, opdat hij ze bij het eerste bevel zou kunnen gebruiken. Uit het antwoord van den prefect (4 Nov.) vernemen we dat de Garde Nationale binnen veertien dagen op oorlogsvoet zou gebracht worden, dat er enkel noch drie officieren tebenoemen waren, maar dat er noch kleederen, noch wapens voorhanden waren om ze uit te rusten. Er waren in 't geheel geen soldaten in het departement, dat nochtans blootstond aan Engelsche ontschepingen. Voor de bewaking van de kust waren de twee cohorten van de Garde Nationale van Oostende ingekleed en bewapend, maar ze telden slechts 2.000 man. Verder gaf de prefect een overzicht van de wapens waarover hij beschikte, buiten de 2.000 geweren van Oostende. Te Brugge waren er 119 geweren: 99 Fransche, 17 Hannoversche en 3 Oostenrijksche; op de kust te Blankenberge, waar dagelijks 50 man de wacht moesten optrekken tusschen Oostende en Sluis, waren er 60 Hannoversche, 4 Engelsche, 9 Oostenrijksche en 6 Fransche geweren (= 79). In de vesting Nieuwpoort waren er 50 vreemde geweren. Te Veurne waren er 51 voor de 50 man van de kustwacht tusschen Nieuwpoort en de grens van het Noorderdepartement, 15 geweren behoorden aan de stad en de 36 andere waren al vreemde, 44 ervan moesten hersteld worden. In de vesting Yper waren 26 goede en 30 oude geweren. Te Wervik waren er 12, alle in slechten staat, waarmede het tabakmagazijn moest bewaakt worden. Meer was er in geheel het departement niet. Op 14 Nov. 1813 schreef de minister van Oorlog maatregelen voor tot het opkoopen van de soldaten- | |
[pagina 227]
| |
geweren die in het bezit van de bevolking waren. Het Leyedepartement bekwam daartoe 12.000 fr. Tevens werd de prijs van de geweren door den minister vastgesteld. De geweren die een kaliber hadden van 7 ½ tot 8 lijnen (17-18 mm.), waren verdeeld in drie klassen: De eerste klas: die sedert 1800 in de Manufactures Impériales vervaardigd waren, ze droegen het jaartal op den loop en op de kolf. Er waren er van twee soorten: het voetvolkgeweer met een loop van 42 duim (1 m. 134), was met ijzer beslagen, en het dragondersgeweer, waarvan de loop 38 duim (1 m. 026) lang was, was met koper beslagen. Prijs: 18 frank De tweede klas: de oude Fransche geweren van vóór 1800; op de slotplaat droegen ze de namen van de wapenfabrieken: St Etienne, Charleville, Maubeuge, Tulle, Liège en Versailles. Prijs: 12 frank. De derde klas: al de vreemde geweren; deze golden, in goeden staat, 6 frank.Ga naar voetnoot(1) De beschadigde geweren moesten ter plaatse door de burgerlijke wapenmakers hersteld worden. Al deze geweren waren voor de Garde Nationale bestemd. - Deze maatregelen moesten geheim gehouden wordenGa naar voetnoot(2). De bewoners van het Leyedepartement waren het Fransch bewind moede dat gedurig soldaten lichtte en zware belastingen (droits réunis) hief. Reeds op 22 April 1813 was er te Brugge een opstand onder de ‘conscrits’ die voor den keurraad moesten verschijnen. Ze sloegen alles stuk, vernielden de registers | |
[pagina 228]
| |
en verjoegen de ambtenaars en gendarmes. De klas van 1814 was opgeroepen om naar het leger in Duitschland gezonden te worden; van de 1407 soldaten die door het Leyedepartement moesten geleverd worden, waren er op 26 Mei 1813 reeds 408 weggeloopen. Verder werden nog de Gardes d'Honneur opgeroepen. Het waren jongelingen uit de burgerij, van 19 tot 30 jaar oud, die door het stellen van een plaatsvervanger van den soldatendienst ontslagen waren. Deze werden door de prefecten aangeduid om deel te maken van de vier regimenten ‘vrijwillige’ ruiterij die aan Napoleon zouden aangeboden worden. De misnoegdheid werd daardoor nog grooter. Op vele plaatsen werden door de ontvluchte conscrits gewelddaden gepleegd: op 29 Oogst werden zeven koeien gedood van den burgemeester van Beerst, die te streng de soldatenlichting toegepast had; op 26 October werd de veldwachter van Lichtervelde aangevallen door vier met geweren bewapende conscrits. Een senatusconsulte van 9 Oct. 1813 riep 160.000 man van de klas van 1815 en nog 20.000 man van de vorige klassen op. Maar in ons departement liep de lichting van geen leien dakje. De prefect Soult deed op 12 Nov. al de personen aanhouden die zich bezighielden met het bezorgen van plaatsvervangersGa naar voetnoot(1). In November 1813 waren de conscrits in opstand gekomen te Hazebroek; een onder hen, Louis Fruchart, geboortig uit Mereghem, had zich, onder den naam van Louis XVII, aan hun hoofd gesteld. Op 24 en 25 Nov. werd te Brugge het wervingsbureel overhoop gesteld en vijf dagen later gebeurde hetzelfde te Poperinge. In December 1813 was de opstand in het Leyedepartement algemeen. Op 10 en 11 dezer maand kwamen 60 gewapende conscrits te Tielt, waar ze allerlei gewelddaden pleegden. Daags voordien was de huisraad van den veldwachter van Vladsloo stukgeslagen. | |
[pagina 229]
| |
Op aanvraag van den prefect Soult, zond Napoleon generaal Henry met 500 ‘gendarmes d'élite’ die weldra de opstandelingen uiteensloegen rond Tielt. Een van hun aanvoerders, De Coster, werd gedood en een andere, De Coninck, werd te Ruisselede gevangen genomen en te Brugge terechtgesteld. Fruchart die ter hulp gesneld was, werd terug in het Noorderdepartement geworpen. Hij bleef gedurig de grensgemeenten van het Leyedepartement bedreigen, waar hij de kassen van de ontvangers plunderde. Rond Januari 1814, stichtten de conscrits wanorde te allen kante. Ze plunderden de kassen van de ontvangers der belastingen te Werken, West-Vleteren en Vladsloo; ze versloegen de gendarmes te Alveringem op Kerstdag en trachtten Diksmuide te overvallen op 9 JanuariGa naar voetnoot(2). De belastingen werden enkel nog betaald door tusschenkomst van de krijgsmacht, hetzij door de gendarmerie d'élite zooals te Waerdamme (31 Dec. 1813) of door de Garde Nationale van Cherbourg, zooals te Haringe (3 Jan. 1814). Deze krijgslieden moesten door de gemeenten betaald en onderhouden worden. De Garde Nationale van Cherbourg, aan wie men had doen gelooven dat ze een vijandelijke streek bezette, gedroeg zich tuchteloos. Op Nieuwjaardag 1814 ontstond er in een danszaal te Yper een vechtpartij tusschen drie onderoffieieren van Cherbourg en de burgers; de Gardes riepen de hulp in van hunne mannen; een burger werd gedood en 15 gekwetst. Overal vluchtten de Fransche ambtenaars. De prefect van de Monding van de Schelde (Zeeland), vroeg op 14 Dec. 1813 dat men de ontvluchte ambtenaars van zijn departement terug zou sturen, doch hunne ambtsbroeders alhier volgden hun voorbeeld: op 20 Jan. 1814 vluchtten de bedienden der belastingen uit Wervik. Eindelijk liep de prefect zelf uit Brugge weg; toen hij | |
[pagina 230]
| |
den 9 Maart te Parijs aankwam, kreeg hij bevel aanstonds terug te keeren naar het arrondissement Ieper, dat nog in Fransche handen was. Hij trok naar Oostende, waaruit een aanval op Brugge ondernomen werdGa naar voetnoot(1). De Franschen waren op Lichtmis 1814 uit Brugge verjaagd door de ruiterij van kolonel von Geismar, waarvan een afdeeling de stad bleef bezetten onder het bevel van majoor von Pückler-Moskow, maar op 12 Maart kwamen 400 man van het garnizoen van Oostende naar Brugge terug met twee stukken geschut; ze beschoten de stad en sloegen allerlei waren en levensmiddelen aan, ze eischten nog 100.000 fr. oorlogsschatting; toen ze 's avonds terugtrokken, namen ze den meier en drie voorname burgers medeGa naar voetnoot(3). Op 24 Maart kwamen ze nog eens terug in de stad. Kortrijk viel op 15 Februari in de handen van de Russen, die op 24 daarna door de Franschen weerom verjaagd werden; de stad werd opnieuw ingenomen door de Saksers op 8 Maart, na de gevechten rond Harelbeke, Swevegem en Bellegem. Oostende, Diksmuide, Nieuwpoort en Yper bleven door de Franschen bezet. De oorlog was weldra ten einde, op 31 Maart deden de Verbondene legers hunne intrede te Parijs, Napoleon werd van den troon vervallen verklaard, en naar het eiland Elba verbannen. Op 12 April werd te Pont-à-Tressin (ten Oosten van Rijsel) een wapenstilstand gesloten tusschen generaal Maison, bevelhebber van het eerste Fransche legerkorps (Rijsel) en den regeerenden hertog van Saksen-Weimar, bevelhebber van het derde Duitsche legerkorps (Doornik). De scheiding tusschen beide legers was de volgende: van aan de linkeroever van de Sambre langs de grens van het Noorderdepartement tot aan Meenen. De groote | |
[pagina 231]
| |
baan Bergen-Beaumont moest voor de Verbondene legers vrij blijven. De stad Meenen bleef aan de Franschen, van daar liep de scheidslijn langs de groote baan Meenen-Torhout, die onzijdig bleef, van aan Torhout liep een rechte lijn naar een punt halfwege Oostende en Blankenberge langs de kust (den Haan). Beide legers mochten hun voorwacht opstellen een mijl van de scheidslijn. Antwerpen, Bergen-op-Zoom, Vlissingen en Breskens waren nog door de Franschen bezetGa naar voetnoot(1). Het overige van ons departement werd door de Franschen ontruimd in het begin van Mei, nog vóór den eersten vrede van Parijs (30 Mei 1814). Onze gewesten maakten tot 1 Oogst 1814 deel van het Generaalgouvernement België, eerst onder den Hertog van Beaufort, daarna onder den Pruisischen generaal baron von Horst en eindelijk onder den Oostenrijkschen generaal baron Vincent (zoo waren de Verbondenen overeengekomen te Bazel op 12 Januari 1814, in afwachting dat het Congres van Weenen over ons lot zou beslissen); Westvlaanderen kwam voorloopig onder het bestuur van Burggraaf de Preudhomme d'Hailly de Nieuport, die als intendant te Brugge den Franschen prefect verving. Jos. De Smet. |
|