Zei-spreuken.
Een eerste grepe uit de toegezonden aanvulling bij de reeksen hierboven bl. 117 en vorigen.
- Ik en houde niet van die nieuwsgierigen, zei de bakker, en de broodwegers stonden voor zijn deure.
- Dat drijft aan, zei de bult, en hij kreeg 'ne steen op zijn kas.
- Als 't lukt, zei de bult, dan kalft de-n os.
- De woorden zijn schoon, zei de duivel, en hij las in den misboek. Antwerpen.
- 't Zal wel komen, zei de koewachter, en geheel zijn broek was al vol.
- Wat nu gezongen, zei de koster, en hij had zijn les vergeten.
- Het is iets te zeggen, zei de man, een kind zonder hoofd: men weet niet waar men de muts moet zetten.
- Recht is recht, zei de man, en hij dreef zijn eigen koe in het schot.
- Dat valt mee, zei de matroos, en hij viel met den hangtrap in zee.
- 't Is vet, zei de schipper, en hij lekte zijn lip af. Dendermonde. (Gezeid b.v. aan een kind al etende: 't is goed hei? 't Is vet, zei....).
- Dat en staat niet, zei de wagenmaker tegen den smid, en 't waren alle twee vuilaards. Bl. 118.
- Met je-zelven boffen 'n deugt niet, zei 't meisje, maar ik ben goed. Brugge.
- Spin ik niet, dan houd ik mijn vlas, zei 't Mijtje, en 't vaagde de kobbenetten van zijn wiel. West-Vl.
- Kinders kweeken is een ruzie, zei de Reuze, en hij 'n ha' maar één. Brugge.
- Trekke maar, zei Pier Annaert, en hij had zeven kazakken aan.
- 't Is redelijk, zei Pol, en hij gong janken.