Biekorf. Jaargang 39(1933)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De lijster. De lijster komt ons weêr bezoeken. Hij trippelt in de kruin der boeken die in mijn tuin te droomen staan en welgezind aan 't groenen gaan. De lijster ei! wat kan hij fluiten dat 't gallem geeft en de ooren tuiten! Hij slaat zijn slagen luid en veel als had hij klokspijs in zijn keel. Zijn zang? Van alles wat. 't Zijn brokskens van vogelvooizen, klank van klokskens met zilver in; en 't klinkt zoo schel, zoo helderzoet als beiaardspel. De meerlaan met zijn luide tale en kan 't bij onzen baas niet halen. Hij zwijgt en vliggert weg van spijt wanneer de lijster ons verblijdt. Wees welkom dan, gij lieve zanger! Gij roept ons: Menschen, treurt niet langer, [pagina 156] [p. 156] de zonne lonkt, de lucht is klaar, de blijdschap van de Lente is daar! Uw schuifelen, dunkt mij, klinkt als 't voorspel het jubelend voorspel van dat koorspel dat 't vogelvolk met luid geschal in Lente en Zomer zingen zal. Ge komt uit 't land den Winter ruifelen, ge zijt een beste baas in 't schuifelen; ik bied u, zanger, brave vriend, een eereprijs. 't Is wel verdiend. Maart 1933. C.B. Vorige Volgende