Biekorf. Jaargang 39
(1933)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMolkentoveren.DE boeren dachten vroeger nogal gauw dat ze geen boter konden keernen omdat de melk of de keern betooverd was. De zaak was zelfs zoo gewoon dat onze oudere taal daar eigen woorden als molkentoveren, molkentoverscap (Mnl. Wdb. 4, 1876) op gevonden heeft. Nog heden ten dage zijn er buitenlieden die gelooven dat de ‘heksen’ er op uit zijn om vee en zuivel te betooveren: 't is genoeg dat de heks in de keern of de melkkuip kijkt om het ‘boteren’ onmogelijk te maken. Vooral 's avonds, als ‘het kwaad’ losgelaten is en rondwareert, moogt ge geen melk verkoopen en geen melkeemers of teelen laten buitenstaanGa naar voetnoot(1). Tegen melkbetoovering kende men vroeger allerlei middelen o.a. den uier en de hoornen van de koe inwrijven met venkel (Faeniculum officinale) of nog: gaatjes boren in de keern en ze stoppen met ahornstaafjes (Acer pseudo-platanus of Acer campestre)Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 136]
| |
Nog onlangs vertelde E.B. (hierboven bl. 79 vlg.) het geval van een ‘betooverde boterkeern’ uit onze dagen: dat heeft me aangezet om een beetje ‘molkentoverscap’ uit vroegere dagen boven te halen. In 't jaar 1596 waren er vóór de Brugsche schepenbank een heele reeks processen over het betooveren en onttooveren van melk en keern aanhangigGa naar voetnoot(1). Uit de getuigenissen blijkt dat de beproefde landslieden als een goed onttooveringsmiddel beschouwden: wat melk of boter, dievelinge genomen uit de keern van de tooveres, in hun eigen keern te mengen. Te Middelburg (in Vlaanderen) was dit gebruik algemeen. Charles Lambrechts, landman van deze parochie, getuigt: ‘dat alle de ghuene wyens beesten tot Middelburch betoovert waeren zulcx deden, te wetene: dat hij zoude zien te cryghene van de buetre van Germains wijfsGa naar voetnoot(2) coeyen buyten haere wete ende danof wat doen in zyn queirne, zo hij zegt ghedaen thebbene, hebbende terstont goede bueter ghequeirnt in abondantie...’ Betkin, echtgenoote van Andries Ramont uit Ruddervoorde, vermoedde dat hare koeien betooverd waren; daarom heeft zij ‘ghenomen wat buetere vande buetere van twijf van Thomas Paele [de tooveres] ende heeft bevonden beterijnghe bijde zelve haere coeyen...’ Jozyne De Beste, een gebuurvrouw van Betkin, komt dit getuigenis bevestigen, te weten dat Betkin ‘heeft wat melcx ghenomen uuijte keerne van Thomas wijf buijten hare wete ende heeft die in haer keerne gheghoten ende es daerbij gheholpen gheweest... hebbende zou up andere tijden ooc vande bueter van Thomas wijf in haere keerne gheworpen ende heeft daerbij ooc baete ghevonden ende bueter ghekeernt als daer te vooren...’ | |
[pagina 137]
| |
Een ander middel, te Middelburg algemeen bekend, wordt door Neelkin, de echtgenoote van Pieter De Roovere, landman aldaar, medegedeeld. Men raadde haar aan ‘te legghene thayer vande steert vande coeyen vande voorn. Jozyne [de vermoedelijke tooveres] onder haere keerne, ghelyc vele andere vrauwen te Middelburch deden die daerduere gheholpen wierden, ende dat zou tzelve ghedaen heeft, nemaer en es daerduere niet gheholpen geweest.’ Zij heeft zich dan verholpen ‘met te bezeghen wijewater, twelcke zou inde roomthunne dede, metgaders tbelesen vanden pasteur van Middelburch’. De betooverde keern werd soms aan meer romantische bezweringen onderworpen, zooals in 't volgende geval. Pieter De Bree, landman te Moerkerke, getuigt dat ‘zyne coeijen zijn betoovert gheweest int jaer 1587 doens tlegher lach voor Sluijs, zo dat de bueter van zijne coeijen stanck ende en was niet etelick.’ Schippers die munitie aanvoerden naar Sluis zeiden hem dat zijn boter betooverd was en dat hij moest te rade gaan bij een Antwerpschen schipper ‘Antheunis, ghezeyt Zwepe’. Deze schipper heeft hem inderdaad geholpen. Aernoudyne, de echtgenoote van Pieter De Bree, zegtGa naar voetnoot(1) dat zij het middel dat Zwepe wilde gebruiken, zelf kende en reeds aangewend had. Die onttoovering geschiedde aldus: ‘datmen de tanghe gloeijende maect int vier ende datmen die danne steect cruijswijs inde keerne, zegghende inden name des vaders, des zoons ende des heijlichs gheests, zonder meer woorden te ghebruijckene, ende danne compt daer zulcken roock ende stanck uuijte keerne datter niemand qualicke daerbij nochte omtrent ghedueren en can, ende wort het herte ende bloet vande tooveresse te brandene ende ziedene ghelijc de tanghe ende melc brandt ende ziedt tot dat de tooveresse haer handt ande keernestock ghesleghen heeft... zegt dat haere | |
[pagina 138]
| |
dochtere datte gheleert heeft in Zeelant ten huyse van Aernout de Maekere daer zou woonde ende daer zou tzelve heeft zien doen, zo zou zegt...’ De onttoovering van melk en boter werd onder meer ‘ritueele’ vormen bedreven door sommige meesters in 't vak, o.a. door Michiel de Smit van Damme die ook zijn kunst op betooverde paarden beproefdeGa naar voetnoot(1). Pieter Van Pachtebeke, landman van Brugge, getuigt vóór de wetheeren hoe dat in de jaren 1591-92 zijn ‘bueter ende melc betoovert waeren ende stoncken’. Hij ontbood den befaamden Smit van Damme en ziehier hoe die meester op zijn hof te werk ging: ‘Hij nam eenen brief daerinne stond zeker ghescrifte ende vele cruijcen daerentusschen, ende ghijnck metten zelven brief in de kelder alleene, hebbende die doen toesluten, ende up zyn knijen ghevallen zijnde ende een cruijce ghemaect hebbende (zo de deposant zach eer hij den kelder toesloot) heeft ghelesen zulcx als inden brief stont, twelcke gheduerde omtrent tquartier van een huere, zijnde doens uuijten kelder ghecommen zeer verwarmpt alsof hij ghedorsschen hadd en, ende quam hij daer tot twee stonden toe maer en las hij den brief maer deerste reyse, zegghende totten deposant dattet wel zijn zoude....; zegt dat Michiel anders niet en ghebruijcte danne te lesene den voorn, brief, .... hebbende doen haelen vontewaeter ende ghewijde palme de welcke hij mede drouch in de keldere, niet wetende wat hij daarmede dede, mids hij den kelder toesloot ende lastede dat niemant daerinne commen en zoude voor dat hij cloppen zoude; zegt dat Michiel ooc lastede dat de deposant ende zijn wijf dien dach niemant nijet leenen en zouden ....’ Michiel Smit hield zich hier bij een alledaagsche en ‘goedkoope’ werkwijze; wie hem ‘op zijn best’ wil zien bij het onttooveren van een boterkeern, leze Biekorf 1931, bl. 282 - 283: daar treedt onze Vlaamsche ‘Meester’ op in een Heksenkeuken die door de fantasie van Faust niet overtroffen wordt. E. Neylants. |
|