Noord-west van die aardvuren werd een mast ontbloot, denkelijk een scheepsmast, ongeveer 25 m. lang op 25 tot 30 cm. doorsneê. Vergaan in dering, bleef hij niettemin duidelijk onderscheidbaar, rustende in de klei op eene diepte van vier voet en amper één voet van den zandvloer verwijderd.
Als wij thans in zuid-oostelijke richting voortgaan, naderen wij de welgekende doeningen die den naam dragen van Allaertshuizen, het vroeger goed der Duinheeren te Koksijde.
Hier werd, onder de klei, een geraamte aangetroffen dat evenwel bij de eerste aanraking tot gruis verviel. Vermoedelijk was het een persoon van jeugdigen leeftijd, want het gebit was ongeschonden volledig en in den besten staat van bewaring.
Al deze ontdekkingen zijn, zelfs afzonderlijk beschouwd, rijk genoeg aan kostbare gegevens om nieuwe stofwolken te doen opvliegen in het wereldje van de oudheidkundige navorschers. In hun geheel beschouwd, zullen zij wellicht sommige duistere vraagstukken uit het verleden opnieuw uit hunne kaders lichten en er de passende wijzigingen en herzieningen die zich kunnen opdringen, aan vastleggen.
Alles wat wij hierboven aangehaald hebben berust in een tamelijk uitgestrekte streep gronds gelegen langs den westkant van de Rommelaerevaart.
Toen de kleidelvers, oostwaarts hun arbeid voortzettende, deze vaart naderden, steeg de kleilaag vrij aanzienlijk. In plaats van ongeveer vijf voet (soms min) dooreen aangetroffen, groeide ze tot vijftien steken (zegge 4 ½ m.) binnen het onmiddellijk bereik (15 m.) van den vermelden waterloop. Ook de kleur der baksteenen veranderde van rood tot geel.
Dit verschijnsel in de nabijheid der waters is niet ongewoon in deze streek. Doch het is wellicht niet zonder belang daarop te wijzen, met het oog op de toestanden die er aanleiding kunnen toe gegeven hebben.
Een ander natuurlijk verschijnsel dat misschien een verder strekkend belang heeft, is het feit dat er