Biekorf. Jaargang 39
(1933)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI
| |
[pagina 101]
| |
als ge vrij dat herte roert!
- Bij Gods genade. -
***
Dichten, dat hier
aan den winter van mijn leven
't blijzijn van de lente gaf!...
Dichten, zaait wat blommekes nog, wat
wilde blommekes voor mijn graf!
- Bij Gods genade. -
***
Voor mijn graf!... o
daar ook zullen Gods blommekes bloeien,
daar zal't gers zijn zaadje telen,
zullen de geluwe loovers vallen,
zal de winter sneeuw doen spelen!
***
Jaren, jaren, zullen omgaan,
en na 't dichten,
mochte mijn ziele uit d'hemelzalen,
mochte mijn ziele op 't heilig kerkhof,
wêer heur zalig kleed gaan halen!
- Bij Gods genade. -
| |
II
| |
[pagina 102]
| |
***
Hoeveel sterren bachten uw handvlak!
hoeveel handen kunt ge leggen
over die wijdde!Ga naar voetnoot(1)...
Sterren!...
druppelkes dauw, waar 't glanzen in piept van
d'eeuwige zonne!...
Sterren!...
God aleene kan ze tellen,
Hij, die God, voor wie 't ontelbare
tel is!
God aleene kan ze richten,
doet ze schijveren naar de zweê van
't goddelijk willen!...
O mijn verstand,
ludderend straalken in dien afgrond!
wankelend staat uw zwak vermogen
bij 't onwankelbaar eindeloos grootzijn
van uwen Schepper! -
***
Nu, mijn oogen, bei mijn oogen,
nu, nu, late ik u duikelen
in die luchtzee!
o mijn oogen, bij dat duikelen,
hoeveel ruimte 'n blijft er niet over,
rechts en links, be-
neên mijn voeten,
leege beneên, aan d'overzijde
van onzen aardbol!
hoeveel sterren
die ge niet 'n ziet, mijn oogen,
ziet of zien zult!
hemelgedaanten, die gesnoerd en
weggebunseld in hun licht, hun
hooge geboorte nooit 'n meldden! -
***
| |
[pagina 103]
| |
O mijn handen,
pakt mijn hoofd vast!
't duizelt!...
in dat hoofd ook draaien de sterren,
in dat hoofd ook zingt den hemel,
ruischt de vloed, den eeuwige vloed van:
Sum qui sum - Ik ben die ben. -
O mijn handen,
steunt mijn hersens!...
gansch mijn menschzijn rilt en kraakt, bij
't zien en 't voelen van die macht,
die macht... die God is! -
Nieuwcappelle. A. Mervillie. |